33
Ze zit voor haar gevoel al uren aan de eettafel. Voor haar ligt een kladblok en ze leest wat ze zelf geschreven heeft.
Roze jurkje.
Witte sok.
Slipje met kanten randje.
Het is een chaos in haar hoofd. Ze probeert haar gedachten te ordenen. Maar hoe? Waar moet ze beginnen? Wat moet ze doen? Ze klemt haar vingers om de pen en schrijft er nog iets bij.
Anderhalve ton.
De woorden dansen voor haar ogen.
Het is een volkomen fout besluit en toch rijdt ze nu naar het centrum en parkeert ze haar auto. Toch loopt ze naar een winkel waar ze kinderkleren verkopen, toch zegt ze tegen de verkoopster dat ze even wil rondkijken. Toch dwaalt ze langs rekken waar jurkjes hangen en langs tafels waar sokken en ondergoed zijn uitgestald. ‘Ik lijk wel geschift,’ mompelt ze.
Ze loopt snel weer naar buiten en weet niet welke kant ze op moet. Ze botst tegen een vrouw op die geïrriteerd reageert. Aan de overkant is een restaurant. Voor het raam zijn alle tafeltjes bezet. Ze gaat naar binnen en botst alweer tegen iemand op. Ze zoekt een plek en ontdekt een leeg tafeltje rechts van het buffet. Maar een andere vrouw is haar vóór. Astrid wil zich omdraaien. Op hetzelfde moment moet ze zich vastgrijpen aan de tafel waar ze naast staat. Iemand vangt haar op. Er is een aardige stem die haar adviseert even te gaan zitten. Ze laat zich op een stoel duwen en sluit haar ogen. Het beeld moet verdwijnen. Haar maag moet zich rustig houden. Ze wil geen witte sok voor zich zien, geen slipje met een kanten randje en vooral geen roze jurkje. En ze wil dat de stem van Charles haar oren met rust laat. Ze wil hem dwingen om uit haar gedachten te verdwijnen. Waarom herinnert ze zich nu opeens wat hij zei over een vermoord kind in een park?
Zou dat kind een roze jurkje hebben gedragen? Witte sokken? Ondergoed met…
Ze kan de politie bellen en een andere naam opgeven. Maar wat wil ze dan te weten komen? Het beeld van het roze jurkje blijft halsstarrig op haar netvlies staan. Ze grijpt haar mobiele telefoon en toetst het algemene nummer van de politie in. Als ze de beltoon hoort overgaan, realiseert ze zich dat haar naam te achterhalen is via de nummermelding. Ze drukt snel op de rode toets en haalt diep adem. Haar ogen dwalen door de zaak en ontdekken de telefoon op de bar. Ze staat op en loopt ernaartoe. De vrouw die achter de bar staat knikt haar vriendelijk toe. ‘Wilt u misschien afrekenen?’
‘Ik heb nog niets besteld,’ zegt Astrid. Ze wil haar stem onder controle houden. ‘Mijn mobiele telefoon is leeg. Zou ik even gebruik mogen maken van…?’ Ze wijst op het toestel dat nu binnen handbereik ligt.
De vrouw maakt een uitnodigend gebaar. ‘Natuurlijk! Ga uw gang.’
Ze zit met haar rug naar de bar en slikt een paar keer als ze de beltoon opnieuw hoort overgaan. Een vriendelijke vrouwenstem meldt dat ze met de politie spreekt. ‘Met mevrouw Vanboven.’ Ze heeft direct spijt van deze naam. Waarom moet ze nu van alle namen op de wereld juist die van haar vroegere buren noemen? Ze drukt het toestel tegen haar oor en dempt haar stem. ‘Ik weet niet of u me kunt doorverbinden met iemand die iets kan vertellen over de parkmoord van een paar weken geleden. Ik bedoel die in Amsterdam-West. Dat meisje van vijf.’
‘Ik spreek met mevrouw Vanboven? Mag ik eerst enkele persoonlijke gegevens noteren, mevrouw?’
‘Ik wil alleen weten of dat kind een roze jurkje droeg.’ De woorden doen pijn aan haar strot. Ze probeert te slikken, maar wordt overvallen door een hoestbui.
‘Waarom wilt u dat weten, mevrouw? Blijft u even aan de lijn? Ik verbind u door met iemand die u verder kan helpen.’
Astrid verbreekt de verbinding, ziet dat de vrouw die net achter de bar stond is verdwenen, legt de telefoon terug en haast zich naar buiten. Ze veegt met een driftig gebaar de tranen weg die over haar wangen rollen, springt in haar auto en geeft gas. Ze rijdt bijna een vrouw aan die net het zebrapad oversteekt en ziet in haar achteruitkijkspiegel de woedende vuist die wordt opgestoken. Ze snikt. Ze ruikt haar eigen transpiratiegeur. Zweet van opwinding.
En van angst.
Dit is niet echt, ze weet het. Er zit geen vrouw naast haar die haar zwijgend bekijkt. Niemand zegt dat die vrouw de moeder van een vijfjarig meisje is en dat dit meisje is vermoord in een park.
Ze hallucineert.
Ze is gek aan het worden.
Er is geen vrouw, er worden geen verwijtende blikken op haar gericht, niemand beschuldigt haar ergens van.
‘Help me,’ snikt ze.