72
De messen worden geslepen. Astrid vraagt zich af wie van hen het grimmigst is en constateert dat ze niet voor elkaar onderdoen. De sfeer heeft een draai van honderdtachtig graden gemaakt. De kamer is veranderd in een hol. Ze zitten met gekromde ruggen tegenover elkaar.
Nu is gebeurd wat ze wilde dat zou gebeuren. Hij heeft zich versproken en haar duidelijk gemaakt dat hij iets te maken heeft met de dood van Evita Fransen. Zijn bijna achteloze mededeling over de onbekende details was te overtuigend om het nog langer te kunnen ontkennen. Er is geen weg meer terug, ze zal moeten handelen.
‘Wat drijft jou om alles wat ik doe te willen uitpluizen?’ Hij spuugt de vraag bijna uit. ‘Waarom ben je zo veranderd? Hoe komt het dat je opeens mijn vijand bent?’
Ze zou hem bijna gaan tegenspreken, maar ze bedenkt op tijd dat een discussie het enige is wat hij wil en dat zij daar vrijwel zeker als verliezer uit zal komen. ‘Je bent zelf begonnen,’ zegt ze. ‘Met uitdagen. Enveloppen sturen, een ring laten vinden. Je hebt me zelf op een spoor gezet en nu wil ik alles weten. Zo simpel is het. Dus nogmaals: hoe weet jij op welke manier Evita Fransen is vermoord?’
‘Je vergeet het roze jurkje,’ schampert hij.
Ze haalt zo geruisloos mogelijk diep adem. Het jurkje ligt voor haar op tafel. Ergens in de kamer is Meike. Die moeders duiken ook alweer op. Astrid sluit haar ogen en smeekt in gedachten om hulp.
Bjorn staat op. ‘Ik haal nu eerst iets te drinken.’
Ze hoort de deur van de koelkast open en dicht gaan. Gerinkel van glazen. Het sissende geluid van een fles die geopend wordt. Gewone geluiden die in een normaal gezin thuishoren. Ze zijn geen normaal gezin.
Hij gaat weer tegenover haar zitten. ‘Jij had mij nooit moeten vertellen dat die vrouw mij herkende. Als ik dat niet had geweten, zou ik natuurlijk niet achter haar aan zijn gegaan. Dan was ze hooguit een risico gebleven, maar wel een risico waar ik geen last van zou hebben gehad. Nu begon ze te spoken in mijn hoofd. Ik kan niet tegen spoken in mijn hoofd, ik word daar onrustig van. Dat weet jij. Dus het is jouw schuld.’
‘Wat is mijn schuld?’ Hij moet het zeggen. Hij zál het zeggen.
‘Alles is jouw schuld. Over welke dode zullen we het nu eens hebben? Wat dacht je van Gina? In die zaak vertrouw je mij toch ook niet? Of wil je liever weten wat er met haar zus is gebeurd? Je kunt ook naar de politie lopen en ze achter me aan sturen. Waarom doe je dát niet? Hoef jij je verder niet bezig te houden met vragen waar je toch geen antwoord op krijgt.’ Hij staat op.
‘We zijn nog niet klaar,’ zegt Astrid.
‘We? Spreek voor jezelf. Ik ben klaar met dit gesprek. Helemaal klaar zelfs. Je moet me met rust laten.’
‘Ik kan ook je advies opvolgen en de politie inschakelen.’ Dit wilde ze niet zeggen. Ze wil niet dreigen, niet ruziemaken, zijn woede niet opwekken. Toch doet ze niets anders. ‘Luister, Bjorn. Jij weet net zo goed als ik dat er dingen gebeuren die niet kunnen. Je hebt jezelf totaal niet meer in de hand. Laten we proberen hier samen uit te komen.’ Misschien is dit de beste strategie. Een voorstel, een handreiking.
‘Wij samen? Kom nou, zeg. Hoe dan? Ik vertrouw je niet.’
‘Je kunt me vertrouwen. Door een streep te zetten en opnieuw te beginnen.’ Zegt ze dit echt? Wat is er met haar gebeurd?
‘Dat wordt dan een erg dikke streep.’ Hij lacht. Onaangedaan.
Sluw.
‘Er valt niets te lachen. Er valt alleen te praten en afspraken te maken.’
‘Laat me met rust en dwing me niet om jou ook…’
Er valt een beklemmende stilte.
Ze kan niet meer naar hem kijken.