8
Er zit iets op haar wang en ze mept het van zich af. Het volgende moment schiet ze overeind.
‘Niet schrikken,’ zegt Bjorn. ‘Waarom lig je hier op de bank? Lag papa soms weer te snurken?’
‘Hoe laat is het?’ wil Astrid weten.
‘Zeven uur. Je hebt je kleren nog aan. Ben je niet naar bed geweest?’ Bjorn bekijkt haar van top tot teen.
Ze voelt zich naakt en duwt zijn gezicht weg. ‘Zoek jij eens een ander object om naar te kijken.’ Nu zou ze over het jurkje kunnen beginnen. Maar ze realiseert zich direct dat ze dan ook haar bezoek aan zijn kamer zal verraden.
‘Ik ga koffiezetten en ik heb zin in gebakken eieren. Volgens mij heb ik een kater.’
‘Dat betekent dan dat je weer met een lijf vol drank in de auto bent gestapt, Bjorn.’
‘Klopt en het betekent ook dat jij je daar niet zo druk over moet maken. Ik weet wat ik doe, ik rij niet hard en kijk goed uit. Ik zal heus niet nog een keer een ongeluk veroorzaken.’
‘Nog een keer? Wat bedoel je daarmee?’
‘Ik bedoel daarmee dat jullie mij verantwoordelijk stellen voor de dood van mijn zusje.’
Astrid grijpt zijn arm vast. ‘Zeg dat nooit meer. Het klopt voor geen meter en het doet onrecht aan wat je vader en ik denken en zijn. Ik begrijp heel goed dat het voor jou ook verschrikkelijk moeilijk is. Misschien moet je hulp zoeken om het te verwerken.’
‘Hulp? Waar? Bij wie? O nee toch, je gaat me toch niet vertellen dat ik naar een therapeut moet? En me dan zeker laten volstoppen met pillen? Je gunt me nogal wat.’
‘Je trekt zoals gewoonlijk mijn woorden weer totaal uit hun verband. Het is duidelijk dat het niet goed met je gaat.’
‘Je vergist je, mama. Het gaat heel erg goed met me. Het gaat beter met me dan ooit. Ik zoek het allemaal zelf wel uit.’
Astrid laat hem weer los en loopt met hem mee naar de keuken.
‘Je kijkt alsof je me iets wil vertellen,’ zegt Bjorn.
Astrid wil zeggen dat Charles van mening is dat hij zelfstandig moet gaan wonen, maar ze bedenkt net op tijd dat ze het niet op die manier moet formuleren. ‘Ik wil je iets vragen. Wordt het niet eens tijd om een eigen huis te zoeken? Je zou kunnen beginnen met je in te schrijven bij een woningstichting.’
De koffiekan komt met een dreun op het aanrecht terecht. ‘Je wil van me af. Nee, spreek me niet tegen. Je laat me barsten. Ik zoek wel een huis, wees gerust. Ik ben misschien wel eerder weg dan je verwacht. Er is iemand die me graag ziet komen.’
Astrid wil hem tegen zich aandrukken. Ze kent deze houding van hem en ze weet wat die bij haar teweegbrengt. Hij is haar kind, haar oudste, haar eerste. En haar zwakste. Hij kan er niets aan doen dat hij een moeilijk karakter heeft, hij is niet met opzet kwetsbaar en afhankelijk. Ze weet dat hij vaak voor een offensieve houding kiest omdat hij onzeker is. En bang. Voor harde geluiden, nare dromen en plotselinge veranderingen. De wereld is in zijn beleving vaak boos en dreigend, dat zei hij al tegen haar toen hij nog een kind was. Zij is de enige die hij vertrouwt en die hem kan troosten.
Hij heeft haar nodig.
Maar wat zei hij daarnet? Iets over iemand die hem graag zag komen? Is er een vrouw in zijn leven? Ze voelt opluchting en tegelijk angst.
‘Ik ben weg,’ zegt Bjorn. ‘En als je mijn vader vandaag nog spreekt, vertel hem dan maar dat ik zijn boodschap heb begrepen. Je hoeft niet zo verwonderd te kijken, ik ben niet gek, ook al verdenken jullie me ervan dat er een steekje los zit in mijn hoofd. Het idee dat jij net opperde komt zeker niet bij jou vandaan.’
Astrid haalt diep adem. ‘Spreek jij je vader vandaag dan niet?’
‘Nee. Ik neem een vrije dag.’
‘Heb je dat met hem besproken?’
‘Dat merkt hij vanzelf.’
‘Je bent behalve zoon ook werknemer, Bjorn. Je kunt niet zomaar op het moment dat het jou uitkomt een vrije dag nemen. Zulke dingen overleg je, die vraag je fatsoenlijk.’
‘Doe me een lol en praat niet tegen me alsof ik een kleuter ben.’
‘Gedraag je dan ook als een volwassen vent.’
‘Misschien wil ik nog niet helemaal volwassen zijn,’ grinnikt hij. De manier waarop hij lacht beneemt Astrid bijna de adem.