80
Er hangt een zoete parfumgeur op de trap. Ze probeert het niet te ruiken. In de slaapkamer van Bjorn werd het stil zodra ze een voet op de overloop zette. Als ze bijna onder aan de trap is, hoort ze onderdrukt gelach.
Hij heeft nog nooit een meisje mee naar huis genomen en zeker niet mee naar zijn bed. In ieder geval niet als zij thuis was. Zoiets moet kunnen. Ze zegt het tegen zichzelf als ze een kop thee maakt. ‘Hij is een volwassen man, dus het moet kunnen.’ De woorden klinken hol en leeg.
Ze wil hier zo snel mogelijk weg. Het huis benauwt haar. De hoofdpijn wordt erger, ze moet naar buiten. Ze gooit de keukendeur open en neemt de kop thee mee naar het terras. Ergens boven haar hoofd is een geluid dat ze niet wil horen. Ze loopt snel weer naar binnen, sluit de deur af en grist haar tas en haar mobiele telefoon van de tafel. Ze rent de voordeur uit.
Pas als ze een paar kilometer gereden heeft, krijgt ze weer lucht. Ze zou Charles nog even willen bellen en haar verontwaardiging met hem willen delen. Maar ze kan Charles beter laten slapen. Die begint waarschijnlijk direct over dat andere meisje, Merlijn. Ze kan het advies dat hij zal geven letterlijk bedenken. Charles is geen optie. Ze kan Bjorn en het meisje dat nu bij hem is beter achter zich laten. Als ze thuiskomt, is dat meisje weg. En zo niet, dan ziet ze wel wat ze doet.
Ze zoekt een parkeerplaats op en stelt de routeplanner in. Weesp ligt achter haar, Emmen ergens in de verte, meer dan honderdvijftig kilometer verder en zeker nog twee uur rijden.
Emmen. Het woord wekt weerzin op en ze overweegt weer om te draaien en ergens in het winkelcentrum koffie te gaan drinken en iets moois voor zichzelf te kopen. Daarna kan ze teruggaan naar huis en zien dat ze Bjorn te spreken krijgt. Ze wil dat hij uitlegt waarom hij dat theater over een huis kopen en de overdracht regelen heeft opgevoerd. Ze zucht diep. Wat verwacht ze daarvan? Hoe vaak heeft ze hem al niet gevraagd waarom hij de waarheid niet sprak? Wat zal het volgende relaas dat hij uit de losse pols gaat opdissen toevoegen aan de wetenschap dat hij een dwangmatige leugenaar is? Meike was altijd enthousiast over de verhalen die Bjorn verzon. Ze geloofde alles wat hij zei. Haar grote broer was haar held.
Heeft zijn gedrag van de laatste maanden toch met de dood van zijn zusje te maken? Is de herinnering aan de auto die te hard reed en het meisje meters meesleurde hem te veel geworden? Hij stond erbij en heeft alles zien gebeuren. Hij heeft dagenlang niet gesproken, onttrok zich aan elke mogelijkheid om contact te hebben, was een schim in huis. Ze wilde hem troosten, maar ze kon het niet. Ze was te lamgeslagen, te geraakt, te woedend, te wanhopig. Ze was alles, behalve toegankelijk. Zeker niet voor hem.
De stem van de routeplanner leidt haar naar de A1, richting Amersfoort. Ze gehoorzaamt automatisch. Ze weet dat ze in haar auto zit en op weg is naar Emmen. Ze weet ook dat ze moet opletten en vooral het gedrag van de andere weggebruikers in de gaten moet houden. Maar ze kan de vragen die haar beheersen niet van zich afzetten. Ze kan haar eigen verantwoordelijkheid niet negeren. ‘Ik was er niet voor hem,’ zegt ze tegen de ogen die haar in de achteruitkijkspiegel aankijken. ‘Ik ben vijf jaar een onneembare vesting geweest.’
Als Charles hier nu was, zou hij haar krachtig tegenspreken. Hij zou driftig kunnen worden, misschien zelfs boos. Hij zou haar wijzen op haar irritante gewoonte om Bjorns gedrag goed te praten.
De stem vertelt dat ze de weg moet blijven volgen. Het nutteloze advies irriteert haar. Ze rijdt te hard, ziet ze op de snelheidsmeter. So what? Ze drukt het gaspedaal nog wat dieper in en gaat op de linkerbaan rijden.
De adrenaline vliegt door haar lijf; ze nadert de A28, richting Zwolle. De wereld die buiten de auto ligt is heel ver weg. Ze ziet dat ze moet tanken.
Shit!
Haar hartslag wordt weer rustiger, ze laat het gaspedaal los. Ze gaat op de rechterbaan rijden en neemt de afslag naar een benzinestation. Het is er druk en ze sluit aan bij de auto’s die staan te wachten. Er stapt een vrouw uit een van de auto’s voor haar. De vrouw lijkt op haar moeder. Ze tuurt door de voorruit. De vrouw draait zich om en zegt iets tegen iemand die in haar auto zit. Astrid haalt diep adem.
Op wie die vrouw ook lijkt, niet op haar moeder.
Ze zit nog steeds met haar hoofd tegen de ruit en probeert na te denken. Is het verstandig om naar Emmen te gaan? Wat heeft het voor nut? Zelfs al klopt haar achterdocht en wordt haar idiote vermoeden dat Bjorn contact heeft met haar moeder en geïnteresseerd is in de Jehova’s getuigen bevestigd, dan heeft het nog totaal geen nut om deze tocht voort te zetten. Het rakelt alleen herinneringen op waar ze niets aan heeft en niets mee kan; het veroorzaakt bovendien een immens rotgevoel. Het is een vlucht, meer niet. Een vlucht die slechts een tijdelijke oplossing is voor een probleem dat maar op één manier valt op te lossen: het aanpakken. Bjorn dwingen om te vertellen wat hij precies heeft gedaan. Geen enkele uitvlucht of leugen meer accepteren. En daarna handelen, desnoods kwaadschiks. Hem zover zien te krijgen dat hij hulp zoekt. Of hem aangeven.
Ze slaat haar hand voor haar mond.
Achter haar gaat iemand boven op zijn claxon hangen. De man die achter het stuur zit maakt een ongeduldig gebaar. Ze moet doorrijden.
Ze heeft zin om hem uit te schelden.