4
De aanstaande bruid is zo nerveus dat ze voortdurend begint te lachen. Haar moeder maakt een verontschuldigend gebaar naar Astrid. ‘Ze is helemaal geobsedeerd door dat huwelijk,’ zegt ze als haar dochter even naar het toilet is. ‘Ik probeer haar regelmatig met beide benen op de grond te zetten, maar ze wil niet van die roze wolk afkomen.’
Roze wolk. Astrid slikt een paar keer. ‘Ze heeft een prachtig figuur,’ zegt ze. ‘Zal ik eens een paar jurken uitzoeken?’
Aan het trillen van haar handen is te zien dat ze zich niet op haar gemak voelt. Ze zou de bruid en haar moeder het liefst de deur wijzen en aankondigen dat de zaak de rest van de dag gesloten is. Maar ze beheerst zich en probeert haar handen buiten het zicht van de twee vrouwen te houden. Die lijken niets te merken en kwetteren er samen op los. De moeder is blijkbaar toch maar op de wolk gekropen waar de dochter zich al bevond.
Niet aan die kleur denken.
‘Neem me niet kwalijk, ik moet even naar beneden,’ zegt Astrid. ‘Ik ben zo terug.’
De vrouwen lijken haar nauwelijks te horen; ze zijn totaal verdiept in de jurk die de bruid op dit moment past.
Astrid rent bijna naar de kamer van Meike. Ze ploft op het bed en slaat haar handen voor haar gezicht. Ze moet zich beheersen, ze moet ervoor zorgen dat ze niet weer een paniekaanval krijgt. Bjorn hangt dat jurkje heus wel weer in de kast van zijn zusje. Hij was erbij toen het gebeurde en hij voelt zich verschrikkelijk schuldig. Misschien heeft hij dat jurkje gewoon nodig om iets te verwerken en daar mag zijn moeder zich niet mee bemoeien. Daar moet ze juist begrip voor hebben, daar moet ze hem in steunen. Het moet, het moet, het moet. Ze haalt diep adem en veegt de tranen van haar wangen. De grote teddybeer in de vensterbank is een beetje opzij gezakt. Ze zet hem recht.
Haar hand heeft de deurknop bijna bereikt als ze hem snel terugtrekt.
Ze staat als een standbeeld vlak bij de deur en wil achteromkijken.
Ze dacht dat het voorbij was. Het is immers al zo lang geleden dat het gebeurde. Minstens een jaar of vijf. Nog voordat ze haar jongste kind verloor. En het was ook niet echt, er klopte niets van. Het was een spookbeeld dat haar lastigviel en waarvan ze zich niets moest aantrekken. Iedereen zei dat tegen haar. Niemand zag ooit iemand in haar buurt die naar haar loerde en de tijd heeft haar in de gelegenheid gesteld om de vibraties die door haar eigen fantasie werden opgewekt achter zich te laten.
Nepgedachten, nepvibraties, nepideeën. Echt allemaal nep.
Ook nu.
Op de zolderetage lijken de vrouwen nauwelijks gemerkt te hebben dat ze even weg is geweest. Ze zijn het er roerend over eens dat de jurk die de bruid op dit moment aan heeft het gaat worden.
De moeder rekent af. ‘Ze krijgt hem van mij,’ zegt ze met een brede glimlach op haar gezicht. ‘Ik heb twee dochters en ze krijgen allebei hun trouwjurk van hun moeder. Dat doe je nu eenmaal als je moeder bent, toch? We wandelen nog steeds iedere week, het is altijd erg gezellig. Wanneer kom je weer? Het zou misschien een goede afleiding voor je zijn. Je bent er nu toch onderhand wel overheen?’
Astrid wil haar slaan.
Als de vrouwen het erf af rijden, hoort ze voetstappen op de trap. Charles komt naar beneden en spreidt zijn armen. ‘Gaat het weer een beetje?’ Hij drukt een kus op het puntje van haar neus.
Ze maakt zich snel van hem los. ‘Ja, het gaat weer beter. Dit was een gemakkelijke klant, ze had weinig tijd nodig om een beslissing te nemen.’
‘Weet je het zeker? Gaat het echt goed?’
‘Zullen we koffiedrinken?’ Ze loopt voor Charles uit naar de keuken. ‘We kunnen wel op het terras zitten, denk ik. Er is weinig wind en volgens mij is het al aardig warm aan het worden.’
In de keuken staat de radio nog aan. Ze loopt op het ding af en zucht diep. ‘Je oudste dochter is weer eens vergeten om dat ding uit te zetten,’ zegt ze. ‘Als haar neus niet vastzat…’
Charles houdt haar tegen. ‘Ik wil het nieuws wel even horen,’ zegt hij.
Terwijl Astrid in de weer is met het koffiezetapparaat, luistert hij naar de nieuwsberichten. Zij sluit zich af en probeert niet aan een roze jurkje te denken.
Charles zet de radio harder. ‘Hoor je dat? Er is weer een kind vermoord. Weer in een park en de dader heeft haar weer halfnaakt achtergelaten. Deze keer gebeurde het in een park in Amsterdam-West. Hoe is het mogelijk dat iemand daar midden op de dag een kind kan pakken en ongezien weg kan komen? Ze zouden de schoft die dit op zijn geweten heeft door tien paarden uit elkaar moeten laten rukken.’