71
Ze heeft gewoon gekookt en dekt de tafel voor twee personen. Ze verwacht dat hij niet buiten zal willen eten, omdat het risico van een wesp in de buurt al vanaf juli altijd een halszaak wordt. Vandaag geen discussies over dit onderwerp, heeft ze besloten. Ook geen discussie over welk ander onderwerp dan ook. Er gaat gepraat worden.
Ze hoort hem klokslag halfzes het erf oprijden en luistert scherp naar de manier waarop hij de deur van de auto dichtdoet.
Geen klap.
Nu de voordeur.
Die sluit hij bijna geruisloos.
Hij komt de kamer in en heeft een grote platte doos bij zich. ‘Voor jou,’ zegt hij. ‘Omdat je me steunt en om alvast te vieren dat ik morgen een appartement heb. Of was je vergeten dat morgen de overdracht bij de notaris is?’
Ze kijkt naar hem en ziet momenten als nu aan zich voorbijgaan. Momenten die ze koestert en die haar altijd overtuigd hebben van het feit dat hij ook goede kanten heeft. En dat hij kwetsbaar is.
Hij duwt de doos in haar handen. ‘Chocolade. Merci, die vind je toch lekker? Sorry dat ik zo lullig deed in de garage. Geef de envelop maar terug, ik zal hem zelf opruimen.’
‘Hij is al weg.’ Ze probeert te bedenken wat ze zal antwoorden als hij vraagt waar ze hem heeft gelaten.
‘Wat eten we?’ wil hij weten.
‘Nol vertelde vandaag iets over een van zijn neven, die ook zwaar allergisch is voor wespen. Hij heeft zich laten behandelen en dat scheen toch erg mee te vallen. Zodra ik in de Groetstraat woon, ga ik op zoek naar een huisarts en dan regel ik het.’
Leve Nol, denkt Astrid.
De gezichten van de moeders en de meisjes komen weer tevoorschijn. Astrid knijpt haar ogen dicht en dwingt zichzelf te denken aan de vragenlijst die ze heeft opgesteld.
Bjorn raakt haar hand aan. ‘Je luistert niet, ik vroeg je wat.’
Ze legt haar bestek neer. ‘Het gaat nu even niet over wat jij mij te vragen hebt, het gaat juist om de vragen die mij bezighouden. Je vader zit in het vliegtuig, je zus is ook buiten bereik en nu zijn het jij en ik. Wij hebben het een en ander te bespreken, Bjorn.’
Hij rijgt een paar slablaadjes aan zijn vork.
Het liefst zou ze direct ter zake komen en de aanval openen. Maar het gaat nu om Bjorn en die is gespecialiseerd in defensief gedrag. Ze moet voorkomen dat hij zich verschanst achter nietszeggende antwoorden of boos wegloopt. Ze moet hem juist zover zien te krijgen dat hij zich veilig waant en onvoorzichtig wordt.
Ze denkt snel na. Hij zat net met zijn eten te spelen. Dat betekent dat hij zich onzeker voelt. Ze kent dit gedrag en ze weet ook op welke manier ze het kan beantwoorden. ‘Wil je een vlaflip?’ vraagt ze.
Haar volwassen zoon van achtentwintig jaar begint te stralen.
Haar schoonmoeder heeft in een nostalgische bui wel eens tegen haar gezegd dat kinderen eigenlijk nooit groot zouden moeten worden. Als Bjorn naast haar staat en aanwijzingen geeft over hoeveel siroop, vla en yoghurt er precies in het glas moet, overvalt haar een soort heimwee naar de tijd toen hij nog haar enige kind was. Geen gemakkelijk kind, maar toch…
‘Ik maak er een voor jou,’ beslist hij. ‘Niet tegenspreken en niet zeuren dat je er dik van wordt. Jij wordt niet dik, dat zit niet in je genen.’ Hij heft zijn hand op. ‘Hoor je dat? De telefoon. Ik neem wel even op.’
Ze hoort hem enthousiast roepen dat het eens tijd werd dat ze iets van haar hoorden en constateert dat het Jolien is die belt. Hij lacht.
De aanblik van de vlaflip maakt haar misselijk.
Hij roept haar; Jolien wil met haar praten.
Er is alweer een uur voorbij en ze komen niet verder dan napraten over het gesprek met Jolien. Ze was helemaal enthousiast over Californië en heeft voor de verandering eens geen enkele vraag gesteld. Dit schiet niet op. Ze zal het gesprek toch echt een andere wending moeten geven, anders verdwijnt hij dadelijk naar zijn kamer.
Als er even een stilte valt, grijpt ze haar kans en begint ze over het meisje dat vermoord werd in de snackbar.
‘Nee toch?’ zucht Bjorn. ‘Moeten we het daar nu nog een keer over hebben? Wat hebben wij nou te maken met die griet? Houdt ze je bezig omdat ze een trouwjurk bij je heeft gekocht? Hou er toch eens over op. Dat mens is dood en begraven. Dat komt ervan als je je eerst de hersens laat inslaan en je daarna ook nog even laat wurgen.’ Hij staat op. ‘Ik sterf van de dorst en neem een pilsje. Jij zeker iets fris?’
Ze werpt hem een ijzige blik toe en ziet dat hij daar onzeker van wordt.
‘Zeg, kijk niet zo eng. Wat is er? Heb ik weer iets verkeerds gezegd?’
‘Hoe weet jij dat ze eerst bewusteloos is geslagen en daarna gewurgd?’
‘Dat stond in de krant.’
‘Nee, dat stond niet in de krant. Dat is juist met opzet niet naar buiten gebracht.’
‘Hoe weet jij dat dan? Heb je soms geheime connecties met de politie? Weet papa daarvan?’
‘Ik heb een gesprek gehad met de verloofde van die vrouw en hij heeft me in strikt vertrouwen verteld op welke manier ze is vermoord. Het heeft niet in de krant gestaan. Dus nogmaals: hoe weet jij dat?’
Zijn gezicht vertrekt. ‘En het was zo gezellig.’