68
Ik las een tijd geleden iets in de krant waar ik nu steeds aan moet denken. Ik herinner me de letterlijke tekst. ‘De mensheid is een massa tobbers die uit pure radeloosheid allemaal in een verschillend sprookje geloven. En het komt nooit meer goed.’ Dat ging over geloven, maar op dit moment gaat het alleen over mij. Het lijkt of iemand die woorden heeft uitgesproken omdat ze door mij gelezen moesten worden. Ik ben een tobber, al jaren. Ik ben radeloos, al eeuwen. En ik geloof al zolang ik leef in het sprookje van gerechtigheid en vrede. Met mij komt het nooit meer goed.
We hebben niet opgelet. Er waren signalen, waarschuwingen, interventies, irritaties. De uitspraken die betrekking hadden op het gedrag van Bjorn waren straight genoeg.
We hebben niet goed geluisterd. Ik zeg het verkeerd. Ik heb niet goed geluisterd. Ik koos ervoor hem altijd te verdedigen, bondjes met hem te sluiten, de mantel der liefde wijd uit te spreiden. Ik slikte mijn irritatie in, stopte mijn woede diep weg, hield me doof en blind voor ontegenzeggelijke feiten. Ik was de kloek, de veilige haven, de rots in de branding die overal een draai aan gaf.
Ik wilde de onvoorwaardelijke tegenstelling zijn van mijn eigen moeder en vandaag kom ik tot de conclusie dat ik goed beschouwd precies hetzelfde ben. Ik heb door mijn nooit aflatende trouw aan mijn oudste kind dat kind volledig in de steek gelaten, en de gevolgen zijn niet te overzien.
Het was een opluchting voor me dat de telefoon ging en Charles zich meldde. Hij was vrolijk en vertelde gierend van de lach dat ze de familie in Californië uit bed hadden gebeld. Even niet aan het enorme tijdverschil gedacht. Foutje. Wat een lol.
Ik probeerde ook te lachen.
Ik probeer altijd te lachen als het erop lijkt dat dit van me wordt verwacht.
Don en Patricia willen ook naar Californië. Ze hebben met Jolien gesproken, waar ik natuurlijk de hartelijke groeten van moest hebben. En of ik even mijn mail wilde lezen en antwoord wilde geven.
Ik kan me niet voorstellen dat ik het zeg, maar het is werkelijk waar dat Jolien sinds ze vertrok uit mijn gedachten is verdwenen. Alle ruimte is door haar broer in beslag genomen. Ik lijk wel door hem behekst.
Is hij werkelijk een moordenaar? Ik durf de vraag nauwelijks hardop uit te spreken en kan mijn eigen woorden niet goed verstaan. Het klopt niet, het mag niet.
Het kan niet.
Stel me gerust. Zorg voor een gedachte, een teken, desnoods een nieuwe tekst in een krant en verlos me van die treiterige maagpijn en die hartkloppingen. Doe iets! Doe eindelijk eens iets voor mij, word eens een keer de moeder die je had moeten zijn. Verzwijg het voor je Jehovakliek en wees gerust: ik zal er nooit over praten.
Ze hebben al geboekt via internet en vertrekken over vijf dagen. Charles, zijn broer en schoonzus. Ik ga niet mee. Ik heb tegen Charles gezegd dat ik echt in de buurt wil blijven als Bjorn de koopakte tekent en voorbereidingen treft voor zijn verhuizing. Hij probeerde me niet eens over te halen en stelde ook geen vragen. Misschien zou ik hém juist vragen moeten stellen.
Mijn zoon is geen moordenaar. Hij was toevallig op het verkeerde tijdstip in de buurt van de verkeerde plek. Hij had ook toevallig het verkeerde overhemd aan. Waarom zou ik precies weten wat hij koopt? Ik was zijn kleren en hang ze in zijn kast. Ik heb nooit de voorraad geïnspecteerd, totdat ik toevallig een roze jurkje vond. Toen was ik toevallig op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plek.
Zulke dingen gebeuren.
Wat is er met me aan de hand? Wie wil ik overtuigen en waarom?
Hij zei dat hij besloten had niet meer naar een park te gaan, ter geruststelling van mij. Met die woorden heeft hij me doodsbang gemaakt.
Hij is een zwakke man met een wispelturig karaker die zich snel bedreigd voelt en geen vriendschappen kan aangaan. Hij is een eenzame ziel die bescherming nodig heeft.
Van mij.
Van wie anders?