82
Ze probeert zich te herinneren hoe de huizen eruitzagen, of er bomen langs de weg stonden, hoe breed de trottoirs waren. De straat is vreemd, haar geheugen laat zich vooralsnog nergens toe verleiden. Ze zou kunnen geloven dat ze hier nog nooit is geweest.
Geloven. Het woord bezorgt haar kippenvel. Ze slikt een paar keer en rijdt langzaam in de richting van haar ouderlijk huis.
Opeens schiet haar één detail te binnen. Het waren allemaal twee-onder-een-kaphuizen. Zij woonden aan de rechterkant, buurman en buurvrouw Vanboven links.
Ze is er. Ze zet de motor af en kijkt naar het huis.
Het is een ruim huis, met aan de zijkant een brede oprit. De voordeur bestaat voor een groot deel uit ondoorzichtig geel glas. Overal brede ramen. Brede, kale ramen. Nergens gordijnen, waardoor duidelijk te zien is dat de woonkamer leeg is. Het hele huis is leeg.
Onbewoond.
In de voortuin staat een groot bord. te koop.
Te koop? Het was toch een huurhuis? Ze is er altijd van overtuigd geweest dat het een huurhuis was.
Het is een doorsnee huis. Netjes, dat zeker. Keurig zelfs. Astrid kijkt om zich heen. Allemaal keurige, doorsnee jarenzestighuizen. Schuin aan de overkant staat er nog een te koop. Ze richt zich weer op het huis van haar moeder. Het is echt leeg.
Het stenen pad onder haar voeten was er niet toen ze vertrok. Ze tuurt naar de stenen en herinnert zich een andere vorm en een andere kleur. De stenen die er vroeger lagen waren vierkant en grijs. En het pad lag recht, van de voordeur naar het tuinhek. Nu is het schuin aangelegd. Het rechterdeel van de tuin naast het pad bestaat uit gras, het linkerdeel uit een plantenperk. Er is geen sprietje onkruid te bekennen. Toch woont hier niemand. Wie houdt die tuin dan bij?
Ze kijkt om zich heen. De straat is leeg, maar ze voelt zich bekeken. Ogen in haar rug, op haar lijf. Onaangename ogen.
‘Heb je het weer?’ vroeg Charles soms. ‘Denk je weer dat je begluurd wordt? Zet dat idee toch eens uit je hoofd. Wat is er aan de hand? Er is altijd iets met je aan de hand als je denkt dat ze naar je kijken.’
Hier gebeurde het echt.
Ze loopt naar de voordeur en zoekt het naamplaatje. Het was een bronzen plaatje met de naam en initialen van haar vader in sierlijke schuine letters. Toen haar vader stierf bleef het gewoon zitten. Nu is het weg. Er is ook niet te zien waar het gezeten heeft.
Ze tilt heel voorzichtig de klep van de brievenbus op en bukt zich om naar binnen te kunnen kijken. De gang is leeg. Wat had ze dan gedacht?
Aan de andere kant van de heg is een geluid. Ze gaat rechtop staan, keert zich om en luistert. Het geluid verplaatst zich in de richting van het trottoir. Eerst verschijnt de rollator, daarna de persoon die erachter loopt.
‘Kijk eens wie we dáár hebben,’ zegt buurman Vanboven.