69
De stemming is uitgelaten en het lukt haar vrolijk te doen. Charles heeft al twee keer gevraagd of ze het niet erg vindt dat hij haar drie weken in de steek laat en ze heeft al twee keer geantwoord dat ze nu eens ongestoord haar gang kan gaan.
‘Met wie?’ wil Don weten.
‘Don toch,’ berispt Patricia hem. ‘Van wie je ook illegale escapades kunt verwachten, toch niet van Astrid?’
‘Je kent haar niet,’ grapt Charles.
Ze naderen de afslag Schiphol. Astrid is opgelucht. Deze komedie is moeilijk vol te houden en ze verlangt naar een stille auto en een snelle terugrit. Het kan haar niet snel genoeg avond worden. De vragen die ze aan Bjorn wil stellen heeft ze opgeschreven. Dat leek haar een goed idee, omdat haar hersenen steeds leeglopen als ze hem ziet. Hij heeft zich de afgelopen tijd van zijn positieve kant laten zien en vooral ten opzichte van zijn vader. Charles stelde vanmorgen nog met een tevreden klank in zijn stem vast dat Bjorns besluit om toch dat appartement in de Groetstraat te kopen wel eens een ommekeer zou kunnen betekenen.
Charles is net zo’n radeloze, in sprookjes gelovende tobber als zij. Hij heeft het alleen zelf niet in de gaten.
Ze heeft niets tegen hem gezegd. Ze zou ook niet weten wat ze precies had moeten vertellen en vooral niet hoe ze het had moeten formuleren. Hoe vertel je aan een goudeerlijke, hard werkende en door en door fatsoenlijke man dat zijn zoon iets te maken schijnt te hebben met moorden die iedere vader persoonlijk moordzuchtig zouden maken? Hoe leg je uit dat hij zijn kapitaal illegaal heeft verkregen? Hoe verklaar je dat je daarover zelf hebt gezwegen?
Ze had ervoor kunnen zorgen dat hij het geld teruggaf aan de vrouw die er recht op had. Maar waar is die vrouw?
‘Je rijdt te ver,’ waarschuwt Charles. ‘Waar zit je met je gedachten? Wel opletten, hoor.’ Hij raakt haar arm aan.
Ze wil niet worden aangeraakt en ze probeert zijn hand te ontwijken.
‘Volgens mij rij je nu ook een parkeerplaats voorbij,’ zucht hij.
Ze heeft verschillende keren herhaald dat ze goed op zichzelf zal passen en beloofd dat ze zal bellen als daar ook maar de geringste aanleiding toe is. Vlak voordat ze afscheid namen was ze even bang dat Charles zich had bedacht en mee terug zou gaan naar huis. De ongeruste blik in zijn ogen kwam in de buurt van ernstige twijfel, maar gelukkig sleepte zijn broer hem mee en doorbrak op die manier de penibele situatie.
Als ze wegrijdt, geeft ze direct stevig gas. Ze wil Schiphol zo snel mogelijk achter zich laten. Over drie weken zien ze haar hier wel terug, eerder niet. Ze heeft drie weken de tijd, maar ze weet niet waarvoor. De opluchting die zich aandiende toen ze terugliep naar haar auto, verdwijnt even snel als hij gekomen is. Ze is weer even onzeker als voorheen.
Heeft ze werkelijk gedacht dat een tijdelijke afwezigheid van Charles het eenvoudiger zal maken om oplossingen te bedenken? Ze ziet op de snelheidsmeter dat ze veel te hard rijdt en denkt aan het meisje dat over de bekeuring kwam praten. Zou dat meisje nog leven? De vraag beneemt haar bijna de adem. Ze haalt haar voet van het gaspedaal en klemt haar handen om het stuur. ‘Help me,’ smeekt ze en ze schrikt van haar eigen stem. Ze gaat snel op de rechterbaan rijden.
De envelop zit in haar tas. Vanmorgen heeft ze besloten hem mee te nemen. Hij lag twee dagen geleden ’s morgens opeens op het aanrecht, nadat Charles en Bjorn vertrokken waren naar de garage. Er zat een klein briefje op, dat was vastgezet met een rode paperclip. Er stond maar één zin op het briefje.
Zorg jij ervoor dat dit verdwijnt?
Het leek een verzoek, maar het voelde aan als een opdracht.
Hoewel ze natuurlijk heel goed wist wat erin zat, heeft ze de envelop toch opengemaakt. Haar hart klopte wild toen ze de inhoud inspecteerde. Ze voelde een vreemd soort opluchting toen ze zag dat er niets anders in zat dan de witte sokjes en het slipje en ze realiseerde zich dat ze bang was geweest voor nog meer kledingstukken, nog meer sporen van kleine meisjes die niet meer leefden.
Toen Bjorn vanmorgen afscheid nam van zijn vader, negeerde hij haar. Het was een afscheid zoals mannen dat doen. Onbeholpen omhelzingen, op elkaars schouder slaan en een por in de maag geven.
Stoer, zogenaamd zonder emotie. Hij floot schel toen hij naar zijn auto liep en op dat moment heeft zij besloten dat ze niet gaat doen wat hij van haar verwacht. Ze ruimt niets op, ze maakt geen bewijzen zoek, ze laat zich niet verder medeplichtig maken.
Het besluit overviel haar en ze begrijpt er niets van. Het lijkt of iets buiten haar eigen wil haar stuurt, of ze tegen zichzelf beschermd moet worden. En in plaats van zich daar goed bij te voelen, is ze bevangen door twijfel. Ze kijkt naar haar tas, die op de passagiersstoel staat. Ze zou willen dat er nooit sprake was geweest van een envelop die moet worden opgeruimd.
Nol wijst naar een plek achter in de garage en ze ziet dat Bjorn onder een brug staat te werken. Hij heeft haar niet zien aankomen en zal ook weinig horen, want het geluid van de radio vult de hele ruimte. Pas als ze vlak naast hem staat, krijgt hij haar in de gaten. Hij maakt een onwillige beweging met zijn hoofd, die kan betekenen dat hij niet weet wat ze komt doen, maar ook dat hij wil dat ze weer weggaat. Ze maakt een uitnodigend gebaar in de richting van de deur. Hij weigert. Ze ziet dat Nol naar hen kijkt en ze wijst naar haar oor. Hij heft zijn hand op en loopt naar binnen. Het geluid van de radio verstomt.
Nol is in het kantoor. Ze moet snel handelen.
‘Wat kom je doen?’ wil Bjorn weten.
Ze opent haar tas en haalt de envelop tevoorschijn. ‘Ik vind dat je dit zelf moet opruimen en mij er niet bij mag betrekken. Je hebt beloofd dat je niet meer…’ Ze kan geen woord meer uitbrengen. Ze had willen zeggen dat hij beloofd heeft niet meer in een park te komen, maar ze weet zeker dat ze gezegd zou hebben dat hij beloofd heeft geen meisjes meer van het leven te beroven. Terwijl ze zich bewust wordt van die tekst, overvalt haar een verschrikkelijk gevoel. Het is een mix van woede, onmacht, verdriet, afkeer, medelijden en veroordeling. Van liefde en haat. Het is een gevoel dat ze niet wil hebben.
Ze reikt hem de envelop aan.
Hij maakt geen aanstalten hem aan te nemen. ‘Ik had er een briefje bij gedaan met een vraag.’
‘Het leek mij eerder een opdracht, Bjorn. Pak aan, ik meen het. Regel je eigen zaken.’
‘Nee. En ja.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ik bedoel: nee, ik pak hem niet aan. En ja, het was een opdracht.’ Hij buigt zich naar haar toe. ‘Zorg dat dit verdwijnt.’
Nu volhouden, prent ze zichzelf in. Laat je nu niet gebruiken. Hij gaat te ver, je kunt de situatie niet meer in de hand houden. Ga op de rem staan, al is het alleen je eigen rem. Zak niet dieper het moeras in.
Ze laat de envelop op de grond vallen, draait zich om en loopt naar buiten. Op het moment dat ze in haar auto stapt, staat hij naast haar. Hij smijt de envelop langs haar, op de passagiersstoel.
‘Ik zei: zorg dat dit verdwijnt, en ik meen het. Werk me niet tegen. Anders…’
Ze gespt de autogordel vast en concentreert zich op de bewegingen van haar handen. Die zouden wel wat minder mogen trillen. Ze probeert direct te vergeten wat hij net heeft gezegd. Maar de dreiging die hij opwekt maakt dat ze de vraag die in haar opkomt toch stelt. ‘Anders wat?’
Hij is al weg.