24
Ik had me mijn hele tweede zwangerschap voorbereid op een huilbaby, want ik was ervan overtuigd dat ieder kind dat ik zou krijgen de eerste maanden van zijn of haar leven zou janken van ellende. Ik wist ook zeker dat me opnieuw een uitputtingsslag van achtenveertig uur te wachten stond en dat ik daarna weer een paar weken wijdbeens zou lopen door de pijn van de hechtingen. Er waren al vijf jaren voorbijgegaan sinds mijn eerste bevalling, maar tegen de tijd dat ik was uitgerekend wist ik weer precies wat me toen was overkomen.
Jolien floepte drie uur na de eerste wee naar buiten en mijn onderlijf bleek schadevrij te zijn. Ze schreeuwde een halve minuut en begon toen tevreden te knorren. Ze huilde alleen als ze honger had. De eerste weken van haar leven sloop ik regelmatig naar boven, omdat ik bang was dat ik haar dood in haar wieg zou vinden. Ik kon niet geloven dat ze gewoon tevreden lag te slapen en controleerde eindeloos haar ademhaling. Ze liep pas met zeventien maanden, maar ze begon al te praten toen ze nauwelijks een jaar oud was. Ze sprak vanaf het begin in vraagtekens. Haar eerste twee woorden waren niet mama of papa, maar ‘Is dat?’
Ze lijkt sprekend op Charles, terwijl Bjorn mijn evenbeeld is. Dat heeft de natuur mooi geregeld.
Ze is altijd een kind geweest van tegenstellingen. Een wervelwind die uiterst geconcentreerd een boek kon lezen. Een flapuit die geheimen kon bewaren. Een duizend procent aanwezig meisje dat onzichtbaar kon zijn.
Toen ze op de basisschool zat wilde ze moeder worden. Op de middelbare school hebben we alle beroepen van de wereld voorbij zien komen, maar ze werd mondhygiëniste. Tijdens haar stageperiode bij een praktijk voor orthodontie in Hilversum ontmoette ze Louwrens, die daar werkte als tandarts. Ik had direct in de gaten dat hij meer voor haar betekende dan de vriendjes die ze tot die tijd mee naar huis had gesleurd. Maar Louwrens was niet alleen tien jaar ouder dan zij, hij woonde ook samen met een vriendin. Tot een maand of acht geleden. Toen werd duidelijk dat de vriendin niet meer in beeld was en kwam Jolien haar nieuwe liefde aan ons voorstellen. Haar grote liefde, dat was vanaf het begin duidelijk. Ik twijfelde aan zijn intenties. Ik probeerde Jolien te waarschuwen en adviseerde haar niet te hard van stapel te lopen. Ze reageerde geïrriteerd en ik zweeg.
Mijn bedenkingen leken nergens op te slaan en opeens waren er recent plannen om te gaan samenwonen in een huis dat ze samen wilden kopen. Maar nu is het opeens voorbij. Nu ligt mijn oudste dochter eindelijk te slapen, na een huilbui die uren duurde en die haar volslagen heeft uitgeput. Haar vader ligt ook al in bed en haar broer is nergens te bekennen. En ik zit hier op zolder en probeer op gedempte toon aan jou te vertellen wat het met me doet, terwijl ik me voortdurend afvraag wat deze poging te maken heeft met de dood van papa.
Ik was bang voor hem. Ik durfde hem nooit recht in de ogen te kijken en ik probeerde altijd zijn enorme handen niet te zien. Dat lukte nauwelijks, want hij had handen als kolenschoppen. Stratenmakershanden, noemde hij ze zelf. Handen die aantoonden dat er hard mee gewerkt werd, want stratenmaker was een zwaar beroep.
Hij had een zware stem die mensen afschrikte en daarom deed jij altijd het woord als we langs de huizen gingen. Van jouw stem deinsde niet iedereen per definitie terug. Als hij niet werkte en geen evangelisatiearbeid verrichtte, las hij in de Bijbel. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit enige vorm van conversatie tussen hem en jou waarnam die over iets anders ging dan de overtuiging dat wij ons in de eindtijd bevonden. Daarmee bedoelden jullie de laatste fase van de mensheid voordat God zou ingrijpen omdat de aarde gezuiverd moest worden van alle onrechtvaardige mensen.
Hij heeft de zuivering niet afgewacht. Op een avond zat hij zomaar opeens dood in zijn stoel. We hadden net gegeten en ik hielp jou met de afwas. Ik bracht het schone servies naar binnen om het op te bergen in het mahoniehouten dressoir en dacht dat hij zat te slapen. Een kwartier later ontdekte jij dat hij dood was.
Buurman en buurvrouw Vanboven werden erbij gehaald en jullie baden samen eerst uitgebreid en waarschuwden toen pas de huisarts. Niemand bekommerde zich om mij. Ik kroop weg in de vensterbank en keek toe toen hij werd weggehaald. Ik presenteerde mensen die kwamen condoleren keurig koffie en thee met een biscuitje en gaf beleefd antwoord als me een vraag werd gesteld. Ik luisterde naar gesprekken waarin hij geprezen werd om zijn nooit aflatende betrokkenheid bij de Jehova’s getuigen. En ik probeerde me voor te stellen hoe het kon zijn als je stierf. Mij was geleerd dat een persoon ophoudt te bestaan als hij sterft en dat er geen leven is na de dood, maar dat het mogelijk is dat er ooit een wederopstanding plaatsvindt die ons weer tot leven brengt. In de dagen dat hij boven aarde stond, concentreerden de gesprekken die ik moest aanhoren zich op de twee soorten wederopstanding die Jehova’s getuigen voor ogen hebben. Het ging om de hemelse opstanding voor 144.000 gezalfde christenen en de aardse opstanding voor de rest van alle mensen die gestorven waren. Ik wilde er niet naar luisteren, omdat ik er bang van werd.
Ik heb geen traan op jouw wangen gezien, geen hapering in je stem gehoord, geen enkel spoor van verdriet bij je waargenomen. Ik was negen jaar oud toen papa van het toneel verdween en al na een paar weken leek het of hij nooit in ons huis had gewoond.
Pas nu, zevenendertig jaar later, in de nacht nadat mijn oudste dochter haar grote liefde heeft verloren, vraag ik me af of je ooit van de man die twee kinderen bij je verwekte hebt gehouden. Of je in staat was om van een sterfelijk wezen te houden. Of je van mij hebt gehouden.
Mijn vragen vormen een doolhof waarin ik kan verdwalen. Ze maken me opstandig.
Kwetsbaar.