32
‘Daar ben ik en ik heb er zin in,’ glundert Sietske. ‘Ik ben op de fiets. Even bijkomen, hoor, dan kan ik aan de slag.’
‘Neem eerst iets te drinken,’ stelt Astrid voor. ‘Wil je thee? Of frisdrank? Je ziet er nogal verhit uit. Hoe lang heb je gefietst?’
‘Een halfuur. Goed voor de conditie en voor de lijn. Ik ben in zes maanden tijd tien kilo kwijtgeraakt en dat merk ik aan alles. Het is niet te geloven hoeveel energie je krijgt als je minder vet hoeft mee te zeulen. Ik wil wel een kop thee.’
Ze gaan in de tuin zitten en Sietske spreekt haar bewondering uit voor het enorme gazon en de bloeiende borders. ‘Jullie wonen hier prachtig! Heerlijk vrij, daar droom ik mijn hele leven al van. Weet je dat ik als kind al zei dat ik later op de Gooilandseweg wilde wonen? En nu ga ik er werken. Ach, ook goed.’
Deze vrouw is het absolute tegenovergestelde van Gina. Ze praat aan één stuk door en lijkt nauwelijks adem te halen. ‘Ik kon niet leren,’ vertelt ze. ‘Maar ik kan wel werken, er mankeert niets aan mijn handen. Ik werkte tot vorige maand bij een alleenstaande man. Keurige vent, echt iemand van goede tehuizen. Maar hij kreeg een hersenbloeding en komt waarschijnlijk nooit meer thuis. Zijn zus heeft me opgezegd. Maar wat zal jou dat interesseren? Ik mag je toch wel toetajeren?’
Astrid is blij dat Jolien er niet is. Die zou haar gezicht nu niet in de plooi kunnen houden. ‘Hoe gaat het met Rita?’ wil ze weten. ‘Lukt het haar om alle zaken van Gina af te wikkelen? Ik heb met haar te doen.’
‘Het gaat goed met haar, maar ze is natuurlijk erg verdrietig. Ze heeft er vooral moeite mee dat Gina nooit ergens over sprak en ook niets verteld heeft over een man. Niemand weet van wie ze zwanger was. Dat is toch raar, vind je ook niet? Je gaat er de meest idiote dingen door denken.’
Sietske zingt boven liedjes uit het repertoire van Willeke Alberti. Eerst kwam Spiegelbeeld langs, daarna volgde Omdat ik zoveel van je hou en nu galmt Morgen ben ik de bruid door de badkamer.
Astrid ergert zich aan de herrie en ze zou het liefst weggaan. Maar hoewel de vrouw een nette indruk maakt, kent ze haar nauwelijks. Het lijkt haar niet verstandig om Sietske op de eerste dag dat ze hier werkt meteen alleen te laten. Misschien is de postbode al geweest. Die komt op vrijdag vaak vroeg.
Er zit weer een grote envelop in de brievenbus met haar naam in vette zwarte letters erop. Ze scheurt hem open terwijl ze terugloopt naar haar huis. Er valt iets uit. Ze bukt zich om het op te rapen.
Ze ziet en hoort niets meer; ze zet haar voeten een beetje uit elkaar omdat ze voelt dat ze wankelt. En ze kijkt met wijd opengesperde ogen naar wat ze in haar hand heeft.
‘Ik kan de kamer die links van de badkamer ligt niet schoonmaken, want de deur zit op slot,’ hijgt Sietske. ‘Pff, ik moet even zitten, geloof ik. Ik kan nooit maat houden met poetsen. Dat heb ik van mijn moeder, die was ook niet te stuiten als ze eenmaal bezig was.’ Sietskes stem hapert. ‘Ze is er niet meer, logisch natuurlijk. Moeders gaan een keer dood, maar die van mij was er een beetje vroeg mee. Ze had altvleesklierkanker. Het was binnen drie maanden bekeken.’
‘Dat spijt me voor je,’ zegt Astrid. Ze vraagt zich af of ze de diagnose die Sietske stelde moet corrigeren. ‘Laten we iets drinken. De afgesloten kamer is die van mijn zoon. Hij maakt hem altijd zelf schoon.’
‘Geef mij zo’n zoon,’ lacht Sietske.
Het hele huis ruikt fris als ze erdoorheen lopen. Sietske staat erop dat Astrid controleert of alles goed is schoongemaakt. ‘Zeg het alsjeblieft recht in mijn gezicht als iets niet goed is, ik kan tegen kritiek.’
‘Ik ben heel tevreden,’ zegt Astrid. ‘Wil je Rita, als je haar ziet, mijn hartelijke groeten doen? Ik hoop dat alles nu snel achter de rug is.’
‘Beloofd. Ik zie haar zondag. Volgens mij is alles nu bijna afgehandeld. Er is alleen iets niet in orde met Gina’s bankrekening.’
‘Bankrekening?’
‘Ik weet er het fijne niet van en het gaat me ook niet aan.’ Sietske begint opeens te fluisteren. ‘Ze schijnt anderhalve ton op de bank te hebben gehad, maar ze heeft dat geld vier weken voor haar dood opgenomen. En niemand weet wat ze ermee heeft gedaan. Je vraagt je toch af hoe zo’n vrouw aan zoveel geld komt, hè? Maar zoals ik al zei: daar heeft niemand iets mee te maken.’ Ze opent de voordeur. ‘Tot volgende week vrijdag. Ik heb lekker gewerkt.’
Astrid zwaait haar na als ze wegfietst. Ze probeert niet na te denken over anderhalve ton die zomaar verdwenen is en ook niet over hoe Gina aan zoveel geld kwam. Sietske heeft gelijk: niet mee bemoeien.