21
Het is een grote envelop, op A4-formaat. Haar naam is geschreven in dezelfde blokletters als de vorige keer. Dezelfde vet geschreven blokletters.
Astrid van Velzen-van Megen.
Daaronder haar adres, in normale letters. Geen afzender, poststempel Amsterdam.
Ze scheurt de envelop open en is ervan overtuigd dat hij weer leeg zal zijn. Haar vingers verkennen de binnenkant en halen iets wits tevoorschijn. Wat is dit? Ze beweegt haar vingers over de stof. Het is een sok. Een witte sok.
Een kindersok.
Welke idioot stuurt haar een witte kindersok?
Ze tuurt nog eens in de envelop, maar er zit verder niets in.
Jolien meldt dat ze als een blok geslapen heeft. ‘Dat was even nodig, mam, na die ellendige dag gisteren. Je had groot gelijk dat je niet wilde gaan, zulke gelegenheden veroorzaken alleen maar verdriet. Je moet het papa niet kwalijk nemen dat hij zo dronken is geworden. Het werd hem allemaal te veel en we hadden vooral niet nog langs het graf van Meike moeten gaan. Ik heb nog geprobeerd hem van dat idee af te houden, maar je kent papa. Als die iets in zijn hoofd heeft…’
Astrid heeft de envelop verscheurd en in de afvalbak gegooid. De sok zit in de zak van haar rok. Ze weet niet of ze er iets over aan haar dochter moet vertellen. Ze probeert iets te eten, maar ze krijgt geen hap door haar keel.
‘Luister je wel?’ vraagt Jolien. ‘Ik vroeg je wat.’
‘Sorry, ik was er even niet bij. Wat vroeg je?’
‘Of jullie nu ruzie gaan krijgen. Over gisteren. Nee toch, hè?’
Astrid streelt met haar vinger de wang van haar dochter. ‘Je bent en blijft een echte vredestichter, is het niet? Nee, er komt geen ruzie. Ik begrijp wel dat je vader het er moeilijk mee had. Hij wil nooit mee als ik naar het kerkhof ga. Hij zegt dat hij er niets meer vindt.’
‘Jij wel? Word je erdoor getroost? Voel je daar nog iets van Meike?’
‘Soms. Soms ook niet. Er zijn dagen dat ik er verschrikkelijk belabberd vandaan kom en dan ga ik een paar weken niet. Maar toch moet ik er steeds weer naartoe. Daar ligt ze, of wat er van haar is overgebleven. Het is een plek waar ik nog echt iets van haar vind.’
‘Niet in haar kamer? Daar staan haar spulletjes, daar hangen haar kleren. Ik ga wel eens even op haar bed zitten en dan kijk ik rond. Het is niet altijd even gemakkelijk, maar meestal voel ik me erdoor getroost.’
‘Dat wist ik niet. Ik had geen idee dat jij daar wel eens zit.’
‘Vind je het erg?’
‘Natuurlijk niet, lieverd. Natuurlijk niet.’
‘Papa zit er ook wel eens.’
Jolien is weg. Ze gaat vandaag met Louwrens drie huizen bekijken. Louwrens is erg enthousiast over een huis in Naarden, maar het brengt wel vervoersproblemen met zich mee omdat het niet op fietsafstand van het station staat. Astrid kon de opmerking dat ze toch niet voor niets een auto had nog net binnenhouden. Ze weet dat de auto van Jolien een van de discussiepunten is tussen haar dochter en haar vriend. Als ze eerlijk is, vindt ze dat Louwrens wel erg recht in de leer is wat zijn milieubewustzijn betreft. Hij heeft zelf geen auto, niet eens een rijbewijs. Hij zweert bij zijn fiets en het openbaar vervoer en stapt alleen bij Jolien in de auto als er geen andere mogelijkheid is. Charles maakt er wel eens grapjes over. Dan zegt hij dat het een vreemde speling van het lot is dat een fervente autohater zijn hart verliest aan de dochter van een automonteur met een groot garagebedrijf.
Astrid ruimt de tafel af en probeert de zaterdagkrant te lezen. Ze begint drie keer aan een artikel over gastouderschap dat op de eerste pagina van het streeknieuws staat. Het lukt niet om haar gedachten bij de tekst te houden, omdat ze steeds moet denken aan de woorden van Jolien. Haar dochter zoekt troost in de kamer van Meike en zit daar soms een poosje rond te kijken. Charles ook. Daar heeft hij nog nooit iets over gezegd en zij heeft er niets van gemerkt. Ze voelt zich schuldig.