22
‘Waar is iedereen?’
Astrid heeft Charles niet horen binnenkomen en schrikt van zijn stem. Ze vouwt de krant dicht. De blik in zijn ogen voorspelt niet veel goeds. ‘Jolien is huizen kijken met Louwrens. En Bjorn… die is ook weg.’
‘Heb je het gisteren toevallig nog met hem over het zoeken naar een eigen woning gehad?’
‘Toevallig niet. Hij was slecht gestemd en liep de deur uit. Hij verweet me dat ik hem ervan had weerhouden om toch naar de begrafenis te gaan.’
‘En ik neem aan dat jij je weer hebt laten verleiden tot nederige verontschuldigingen?’
‘Charles, wij moeten op een andere manier met elkaar praten. Dit gaat niet goed.’
‘Valt er dan nog iets te praten, Astrid?’
‘Volgens mij wel. Ik ben geschrokken van je reactie gisteren. Je kwam echt stomdronken thuis en zo ken ik je niet. Je drinkt nooit zo veel dat je nergens meer toe in staat bent.’
‘Ik ken jou ook niet zoals je tegenwoordig bent.’
Astrid haalt diep adem. ‘Hoe ben ik volgens jou tegenwoordig?’
Hij gaat tegenover haar zitten. Ze ziet dat hij trekt met zijn rechteroog. Dat doet hij alleen als hij nerveus is. ‘Je bent niet meer de Astrid die ik leerde kennen op de camping, de Astrid op wie ik verliefd ben geworden. Ik ben je kwijt.’
‘Ik vroeg niet hoe ik niet meer ben, ik wil graag weten wie ik wel ben, in jouw ogen.’
‘Juist, in mijn ogen. En dat geeft jou dan meteen de gelegenheid om de verantwoordelijkheid voor mijn mening alleen bij mij neer te leggen.’
Astrid zucht diep. ‘Op deze manier komen we nergens. Geef eens antwoord op mijn vraag. Hoe kijk jij tegenwoordig tegen mij aan?’
Hij kijkt naar zijn vingers die iets van de tafel wrijven wat er niet is. ‘Je bent dood. Natuurlijk adem je nog, maar verder lijkt het of alles wat jou altijd tot Astrid maakte verloren is gegaan. Je hebt het ergens achtergelaten op een onbereikbare plek. Je lijkt zelfs fysiek minder op jezelf dan je vroeger deed.’ Hij kijkt haar weer aan. ‘Ik mis je.’
Astrid bedwingt de neiging om op te staan en weg te rennen. Ze probeert het oogcontact vast te houden, maar dat lukt niet. ‘Ik mis mezelf ook,’ weet ze uit te brengen. ‘Ik kan mezelf niet meer vinden sinds…’ Ze volgt met haar ogen de vingers van Charles, die nog steeds rusteloos bewegen. ‘Ik neem het mezelf kwalijk dat ik zo in het verdriet blijf hangen. Ik heb niet het alleenrecht op rouw om Meike. Jij hebt ook een kind verloren. Maar…’ Ze aarzelt.
Charles raakt een seconde haar handen aan.
‘Ik kan niet tegen de boze toon die je zo vaak aanslaat tegen Bjorn. Dat doe je nadrukkelijker sinds Meike…’
Charles schudt zijn hoofd. ‘Niet weer, hè? Hoe vaak hebben we het hier nu al over gehad? Ik verwijt hem niets en ik weet best dat ik vlak na het ongeluk onaangename dingen tegen hem heb gezegd. Daar heb ik meerdere keren mijn excuses voor aangeboden. Het kwam door de woede die me in zijn greep had. De woede om het verlies, om de verwoesting van dat mooie kleine meisjeslijfje. Het vrat aan me, het vreet nog steeds aan me. Maar ik wil verder met mijn leven, met ons leven. Wij zijn een gezin, we zijn getrouwd, we moeten elkaar kunnen steunen.’
Astrid veegt een traan van haar wang. ‘Je hebt gelijk, ik moet dat niet steeds naar voren halen. Tussen Bjorn en jou zit niet de juiste chemie, het is niet anders. Hij is ook een lastige zoon. De laatste tijd vraag ik me vaak af of we niet beter hulp hadden kunnen zoeken tijdens zijn opvoeding.’
‘Dat hoef je je niet af te vragen, dat is een feit. Maar we hebben ervoor gekozen om het zelf op te lossen en dat kunnen we niet meer terugdraaien. Bjorn zal door schade en schande moeten leren zijn plaats in de maatschappij te veroveren. En volgens mij is het heel belangrijk dat hij zich losmaakt van zijn ouderlijk huis. Hij kan best voor zichzelf zorgen, het is een gezonde vent van achtentwintig. Niet dom, als hij zin heeft zelfs ijverig en hij heeft de garantie van een vaste baan. Ik laat hem niet vallen als werknemer, Astrid. Daar hoef je niet bang voor te zijn.’
‘Nu hebben we het weer over Bjorn,’ zegt Astrid.
Charles glimlacht. ‘Goed zo, vestig de aandacht maar op jezelf.’ Hij buigt zich naar haar toe. ‘Je hebt gelijk: mijn toon moet anders worden. Ik begin even opnieuw. Wat kan ik voor je doen?’
‘Me vasthouden.’
‘We zouden praten,’ mompelt Charles.
Astrid kruipt nog dichter tegen hem aan. Ze wil de stevige greep van zijn armen om haar heen blijven voelen. ‘We hebben de hele dag om te praten en dat gaan we ook doen,’ belooft ze.
Hoe lang staan ze hier al, verstrengeld en aan elkaar vastgeklemd? Ze ruikt een vage alcoholgeur, maar sluit zich ervoor af. Er mag geen stoorzender tevoorschijn komen, ze moet dit gevoel vasthouden, dit verlangen voeden.
Hij maakt zich langzaam los en kust het puntje van haar neus. Zijn ogen zijn nu de ogen van Charles.
‘Je bent er weer,’ zegt ze.
Hij kust haar mond. ‘En jij?’
Ze trekt hem naar zich toe.
Als ze het vanmorgen had moeten bedenken, zou het niet in haar zijn opgekomen. Nu is het een logische plek om samen te zijn. Astrid harkt de aarde aan en vist een paar sliertjes onkruid uit de krans bodembedekkers die het grafje omlijsten. Het zijn roze bloemetjes met hier en daar een stukje verdwaald wit. In het midden heeft ze lavendel geplant, in de vorm van een hart.
Charles veegt met een vochtig doekje de minimale aanslag weg van de letters op de strakke witte steen. Zijn handen trillen een beetje. Astrid bedwingt de neiging om ze te strelen.
‘Ik praat altijd tegen haar als ik hier ben,’ zegt ze. ‘Ik vertel dan wat we allemaal meemaken en dat ze nog steeds een plaats heeft in ons gezin. Ik wil niet dat ze eenzaam is.’
Hij richt zich op en gaat naast haar staan. ‘Meike zal nooit eenzaam zijn, daar was ze te sociaal voor. Zelfs in de eeuwigheid zal het haar lukken andere geesten voor zich in te nemen en contact te maken.’
‘Jij gelooft toch niet dat er iets is na de dood?’
‘Diep in mijn hart niet, maar voor Meike maak ik een uitzondering.’
‘Ons cadeautje,’ zegt Astrid. Ze grijpt zijn hand. ‘Al zou ik alles wat ik bezit willen geven als ik dit verlies niet had hoeven meemaken, ik had toch geen moment van haar leven willen missen.’
‘Ik ook niet.’ Charles slaat een arm om haar schouder en trekt haar tegen zich aan. ‘Ik ook niet,’ herhaalt hij.
‘Zullen we ook nog even langs het graf van Gina gaan?’ stelt Astrid voor. ‘Weet je nog waar ze ligt?’
Hij grinnikt. ‘Ik denk het wel. Toen was ik nog nuchter.’
Het versgedolven graf is een bloemenzee. Er liggen kransen en boeketten, allemaal met grote roze en witte linten.
‘Er waren blijkbaar veel mensen,’ zegt Astrid.
‘Klopt. Ik hoorde van een vrouw die naast me stond dat ze een grote familie had.’
‘Ik vind het zo vreemd dat we niets van haar wisten. Ik heb echt wel eens vragen gesteld over haar leven en haar verleden, maar ze was een oester. Op zulke momenten moest ze altijd opeens nodig weer iets gaan doen.’
‘Je moet je niet schuldig voelen. Ze is blijkbaar iemand tegengekomen die geen goede bedoelingen had. Triest, heel triest. Maar ik ben ervan overtuigd dat ze de dader zullen vinden. Ze was toch zwanger? Dat betekent dat ze een relatie had en daar zullen altijd mensen getuige van zijn geweest.’
‘Ik hoop het,’ zucht Astrid. Opeens denkt ze aan de twee enveloppen die ze heeft ontvangen. Ze voelt het witte sokje dat nog steeds in de zak van haar rok zit. Ze weet niet of ze hier iets over moet vertellen. In ieder geval niet hier. Of juist hier?
‘Het is goed dat we hier zijn,’ stelt Charles vast. ‘Ik kon het nooit aan om hiernaartoe te gaan in mijn eentje. Met jou samen lukt het wel.’
‘Dan gaan we vanaf nu vaker,’ beslist Astrid. Ze laat haar ogen nog een keer over de bloemstukken dwalen en net voordat ze zich omdraait om Charles te volgen ziet ze het lint. Het lijkt zich aan de massa te willen ontworstelen. Van de tekst die erop staat is alleen het laatste deel te zien.
st zacht. B
‘Waar blijf je nou?’ roept Charles.