17
Dit gesprek zou niet moeten plaatsvinden. Astrid wil tegen Charles zeggen dat hij het onderwerp moet laten rusten, maar ze krijgt nauwelijks ruimte om iets naar voren te brengen. Hij is boos, omdat ze blijft weigeren mee te gaan naar de begrafenis. Hij wijst haar op de ongeïnteresseerde indruk die ze daarmee maakt. Zijn stem is hard en overheersend. Zijn boosheid overvalt het hele gezin en maakt korte metten met de rust die zich tijdens het ontbijt in de keuken had genesteld.
Bjorn is stil. Hij trommelt met zijn vingers op tafel. Jolien probeert haar vaders tirade te sussen, maar Charles luistert niet. Hij blijft de aanval op Astrid richten.
Opeens heeft ze er genoeg van. ‘En hou nu alsjeblieft je kop dicht! We weten echt wel hoe jij erover denkt. Ik ga niet mee en dat besluit staat vast. Denk je nu werkelijk dat het mij iets uitmaakt of andere mensen me daarvoor zullen veroordelen? Laat ze eerst zelf maar eens een kind naar het kerkhof brengen en laat ze mij dan maar eens voordoen hoe het hun lukt om achter een kist aan te lopen.’
‘Jij bent niet de enige die een kind heeft verloren. Het was ook mijn kind.’ De stem van Charles hapert.
‘Papa, toe nou,’ smeekt Jolien. ‘Waarom moet er ruzie komen? We zijn niet eens familie van Gina, we kennen haar nauwelijks.’
‘Wat klets jij nou? De vrouw heeft bijna zes jaar in ons huis gewerkt, schuif je dat zomaar even opzij?’
‘Hoe vaak heb jij haar in die zes jaar gezien? Hoeveel woorden heb jij met haar gewisseld?’ valt Astrid haar dochter bij. ‘Man, we wisten niet eens dat ze een zus had. Geen kwaad woord over Gina, laat dat duidelijk zijn. Maar je kunt ook overdrijven. Als er twee leden van ons gezin op haar begrafenis komen, is het ook genoeg.’
‘Wie gaat er dan nog meer niet mee?’
‘Ik,’ zegt Bjorn. ‘Ik blijf bij mama.’
‘Hij blijft bij mama,’ hoont Charles.
Voordat hij verder kan gaan valt Astrid hem in de rede. ‘Niemand van ons hoeft zich verplicht te voelen om vandaag naar de begrafenis te gaan. Ik heb een mooi bloemstuk voor Gina laten bezorgen en iedere keer als haar zus belt maak ik tijd voor haar en probeer ik haar te steunen. Meer aandacht heb ik momenteel niet in de aanbieding. En nogmaals: ik vind dat niemand van ons vieren een verplichting heeft. We moeten elkaar steunen, niet afvallen.’
Charles staat op, schuift zijn stoel naar achteren en loopt de kamer uit.
‘Ik ga wel met hem mee,’ zegt Jolien.
Ze heeft voortdurend het gevoel dat haar strot wordt dichtgeknepen. Astrid probeert lucht in haar longen te krijgen, maar haar ademhaling stagneert. Er begint zich een weinig goeds voorspellende hoofdpijn te ontwikkelen, waar ze van in paniek raakt. Vanmiddag komt de nieuwe klant, hoe gaat ze dit redden? Kan ze toch beter niet afbellen en een nieuwe afspraak maken?
‘Je zit zo te hijgen,’ zegt Bjorn. Hij buigt zich naar haar toe. ‘Wil je toch gaan? Ik ga wel met je mee, hoor.’
‘Je bent lief.’
Zijn gezicht vertrekt. ‘Niet altijd. Soms hebben de demonen in mijn hoofd de overhand.’
Astrid krijgt opeens lucht. ‘Welke demonen? Daar praat je eigenlijk nooit over.’ Ze denkt razendsnel na. Hoort of ziet hij dingen die er niet zijn? Heeft ze daar ooit eerder iets van gemerkt? Niet in de zin van demonen. Hij heeft vaker laten blijken dat hij vreemde gedachten had die hem angstig maakten. Zou het mogelijk zijn dat hij opdrachten krijgt om dingen te doen…
‘Laat maar, mam, ze zijn er al zolang ik leef en ze zullen nooit verdwijnen. Maar ik hou ze in de hand.’ Hij staat op. ‘Ik wil wel even weg.’
‘Waar ga je naartoe?’
Hij heeft opeens haast en is de kamer al uit.
Astrid ondersteunt haar pijnlijke voorhoofd met haar handen. ‘Laat deze dag snel voorbijgaan,’ fluistert ze.
Waarom liep hij nu weer zo snel weg? Ze zou met hem willen praten over die demonen in zijn hoofd. Wat doen ze met hem? Hoe ervaart hij ze? Hij heeft dit woord nooit eerder gebruikt als ze met hem sprak over zijn gedrag.
Ze zegt ook niet vaak tegen hem dat ze hem lief vindt.
Hij is ook zelden lief. Hij is een ongeleid projectiel. Hij staat haar al vanaf zijn jeugd nauwelijks toe dat ze hem aanhaalt en weert aardige woorden snel af. Toch weet ze dat hij ze nodig heeft. Ze heeft hem te gemakkelijk laten gaan, ze had hem moeten tegenhouden. Ze grijpt de telefoon en toetst zijn mobiele nummer in. Hij moet terugkomen en met haar praten. Hij moet weten dat hij bij haar terechtkan en aan haar kan vertellen wat hij bedoelde toen hij het over demonen had.
Hij neemt niet op.
De postbode fluit vandaag terwijl ze de post in de brievenbus doet die aan het begin van het erf staat. Ze fluit een bekend lied. Astrid luistert en probeert het te herkennen. Ze zwaait de vrouw na als die weer op haar scooter wegrijdt.
Er zitten twee enveloppen voor Charles in de bus en een voor Jolien. Er is ook een envelop voor Astrid. Haar naam staat er met vette letters op. Ze maakt hem open als ze terugloopt naar de voordeur.
Er zit niets in.
Iemand heeft haar een lege envelop gestuurd. Ze kijkt op de achterkant. Geen afzender. Ze tuurt naar het poststempel. Staat daar Amsterdam?
Ze kijkt om zich heen. Aan de overkant van de weg grazen koeien. Ze bewegen zich op hun gebruikelijke lome manier. Alles is zoals anders.
Ze inspecteert nog een keer de binnenkant van de envelop. Iemand heeft zich blijkbaar vergist of heeft niet goed opgelet. Iemand uit Amsterdam.
Ze kent niemand in Amsterdam.
Het lijkt een fysieke aanval, die haar doet wankelen. Een stevige duw tegen haar rug, een ijzeren greep die haar verlamt. Het is achter haar.
Ze probeert te ruiken of ze iets herkent. Ze sluit haar ogen en luistert scherp. Misschien kan ze horen waardoor ze belaagd wordt. Of door wie.
Er is niets. Weer niet. Er is nooit iets, dat weet ze toch?
Ze scheurt de envelop aan flarden.