35
Ze heeft de tuintafel en de tuinstoelen afgesopt en schoon gespoten met de tuinslang. Het wordt vandaag dertig graden, als ze het weerbericht mag geloven. De grote tuinparasol staat ook al klaar. Dat betekent dat ze drie keer kunnen eten in de tuin. Ze glimlacht om die gedachte. Meike wilde al in de tuin eten als alleen de zon maar scheen. Het maakte niet uit of ze een jas aan moest trekken en handschoenen nodig had. Eten in de tuin was het summum van genot.
Ze wrijft de stoelen droog en twijfelt of ze verder wil denken aan Meike. Als ze daar te veel in doorschiet kan de hele dag verpest zijn. Dan wint het verdriet het van genieten en zegeviert wat ze mist boven wat ze bezit. Dat wil ze niet. Vandaag niet, morgen niet, ze wil het niet meer. Ze wil zich minder laten beheersen door weemoed en pijn. Het is geen besluit dat ze na lange overpeinzingen heeft genomen. Het is een beslissing die haar op dit moment overkomt.
Ze hoort iemand in de keuken en ontdekt dat het Bjorn is. ‘Je hebt vandaag toch niet weer een zwarte klus?’ Foute vraag, bedenkt ze direct. Veel te negatief uitgangspunt. Hoe komt het toch dat ze de laatste tijd niet meer de juiste toon kan vinden als ze tegen haar zoon praat?
Hij reageert luchtig. ‘Nee hoor, ik moet er niet aan denken dat ik met dit prachtige weer de hele dag in de garage zit. Ik was wakker en ik wilde naar buiten. Zullen we in de tuin ontbijten? Ik heb trek in zoetigheid, heb je nog ergens een stuk chocolade liggen?’
Hij lijkt vandaag de aardige Bjorn, die belangstellende vragen stelt en voorkomend is. De Bjorn die mensen voor zich inneemt, de lachers op zijn hand krijgt en de hele wereld aankan. Hij neemt een hap van de reep die ze voor hem tevoorschijn heeft gehaald. ‘Ik denk dat ik naar Amsterdam ga. Nieuwe schoenen kopen, op een terrasje zitten, misschien naar de markt op het Waterlooplein.’
‘Ga je alleen of vraag je iemand mee?’
Hij houdt zijn hoofd schuin. ‘Je zit te vissen, mama. Laat ik het zo zeggen: misschien wil iemand me wel adviseren.’
Astrid probeert een manier te bedenken om hem te vragen waarom hij de flat in Amsterdam-Noord niet wil bezichtigen. Hoe voorkomt ze dat ze hem afschrikt en de goede sfeer verpest?
‘Die flat vind ik achteraf gezien geen goed idee,’ zegt hij. ‘Ik wil toch liever een klein huisje met een tuintje, maar ik denk dat ik daarvoor naar een of ander dorp moet uitwijken om het betaalbaar te maken.’
‘Het is dus geen kwestie van je geld kwijt zijn?’
‘Hoezo? O, jij denkt dat ik mijn kapitaaltje heb vergokt? Echt niet, ik kijk wel link uit.’
Astrid loopt op hem af en slaat haar armen om zich heen. ‘Gelukkig! Ik was echt even bang… ach, laat ook maar. Ik heb soms te veel last van moederkloekerigheid.’
‘Dat weet ik. Kun je een geheim bewaren? Ik ben verliefd.’
Het ontbijt smaakt vandaag beter dan anders. Astrid hoopt dat Charles en Jolien voorlopig niet wakker worden en dat deze quality time met haar zoon nog even kan voortduren. Hij is ontspannen en plaagt haar. Dat betekent dat hij zich op zijn gemak voelt.
Toch hangt er iets in de lucht.
Hij besmeert zijn vierde broodje met roomboter en bramenjam. ‘Is Jolien nog verdrietig?’ informeert hij.
Nu vooral luchtig reageren en niet enthousiast gaan roepen dat zijn belangstelling haar goed doet. ‘Volgens mij niet. Ze lijkt opgelucht te zijn. Louwrens was het toch niet voor haar.’
Hij veegt zijn mond af. ‘Toch is er iets,’ zegt hij. ‘Zeg het maar gewoon.’
Astrid had zich voorgenomen er niets over te zeggen. Het was een incident, een onschuldig incident. Het paste bij haar zoon, het had te maken met zijn onvoorspelbare gedrag en zijn moeilijk te peilen reacties. Ze heeft het jurkje uit hun huis verbannen en wil niet meer nadenken over de manier waarop het is binnengekomen. Deze gedachten komen net iets te laat, ze heeft de vraag al gesteld. De meest foute vraag die ze ooit over haar lippen heeft gekregen. ‘Heb jij een roze jurkje in de sokkenla van Jolien gelegd?’
Hij legt zijn bestek neer. ‘Roze jurkje? Sokkenla? Waar heb je het over?’
Astrid probeert de blokkade achter in haar keel weg te slikken. ‘Er lag een roze jurkje tussen de sokken van Jolien en we dachten dat het een jurkje van Meike was.’
‘En was het dat dan niet?’
‘Nee, het was een jurkje dat niet bij ons thuishoorde. Maar daar kwam ik later achter. Je vader en Jolien denken nog steeds dat het van Meike was.’
‘En hoe zou dat dan in die la terecht zijn gekomen?’
‘Ik heb tegen hen gezegd dat ik er in een dwaze bui mee had rondgelopen en het daar waarschijnlijk per ongeluk had achtergelaten.’
‘Wat een idioot verhaal. Geloofden ze dat?’
‘Ja. Ik ben wel vaker een beetje in de war.’
‘Dat weet ik. Al een jaar of vijf.’
‘Is dat een verwijt, Bjorn?’
‘Het is een constatering. Je hebt ook zomaar die Sietske aangenomen. Ik wil niet dat ze in mijn kamer komt.’
‘Wat is er mis met haar?’
‘Misschien niets, maar ze stond me direct tegen.’
‘Ze komt niet in je kamer. Maar we hadden het over dat jurkje. Dus daar had jij niets mee te maken?’
Bjorn kijkt haar aan. Zijn mond vertrekt een beetje. Zijn ogen staan koel. ‘Leg mij eens uit waarom je denkt dat ik daar iets mee te maken zou kunnen hebben.’
‘Het is een gevoel,’ zegt Astrid zacht.
‘Je hebt me er niet eerder vragen over gesteld.’
‘Nee. Had ik dat moeten doen?’
‘Dat weet je zelf het beste. Wat heb je met dat jurkje gedaan?’
Astrid haalt diep adem. ‘Dat heb ik weggegooid.’ Ze ziet hem in elkaar duiken. ‘Had jij het gekocht?’
Hij schuift zijn stoel naar achteren. ‘Nu ophouden, ik heb hier geen zin in. Laat me met rust.’
‘Dat kan ik niet, ik maak me zorgen.’ Ze zoekt de juiste woorden om aan hem uit te leggen dat ze vermoedt dat hij meer met zijn jongste zusje bezig is dan hij wil toegeven. Maar hij moet niet de indruk krijgen dat ze hem iets verwijt. Ze weet dat hij zich snel aangevallen voelt. ‘Als jij het gekocht had, is daar niets mis mee. We kunnen er gewoon over praten. We zijn allemaal op onze eigen manier met haar bezig. Haar kleren hangen nog steeds in haar kast, je mag ze gerust vastpakken. Haar kamer is altijd open, je kunt er naar binnen gaan. Ik zit er ook regelmatig, en je vader en Jolien idem. Volgens mij vindt ze het prettig als we daar zijn.’
‘Ze wil niet dat ik daar kom,’ zegt Bjorn.
Ze zwaait hem na totdat hij helemaal uit het zicht is verdwenen. Toen hij vertrok klemde hij zich tegen haar aan. Ze hebben minstens een minuut zo gestaan, terwijl ze zachtjes over zijn rug streek.
Als ze weer in de tuin zit merkt ze dat haar knieën trillen. Niet alleen haar knieën, ze kan ook haar handen niet stilhouden. Ze heeft pijn in haar maagstreek.
Ze staat op en probeert zich te ontspannen. Ze heeft het gevoel dat haar lichaam en geest gescheiden zijn. De connectie tussen haar bewegingen en haar gedachten is weg. Het lijkt of een onzichtbare hand haar naar de gang duwt en haar dwingt de trap op te lopen, bij de kamer van Bjorn stil te staan en haar de deurklink te laten grijpen.
De deur gaat open.
Haar ogen dwalen door de kamer en proberen iets te ontdekken. Maar wat? Achter haar is gestommel. Ze sluit snel de deur en perst een glimlach op haar gezicht als ze Jolien uit haar kamer ziet komen.