Hoofdstuk 58
Jill werd wakker. Ze had over iets gedroomd, maar ze kon het zich niet precies meer herinneren. Ze voelde zich kalm en prettig, dus het moest een mooie droom zijn geweest.
Op het moment dat ze uit bed wilde stappen, besefte ze waar ze was. Opgesloten in een kamer door een man van wie ze dacht dat hij om haar gaf. Zo hard als ze kon begon ze zijn naam te schreeuwen, want ze moest weten wat hier aan de hand was.
‘Hallo? Hallo? Ben je er?’ Er kwam geen reactie. Ze gilde harder. ‘Is er iemand? Help me, alsjeblieft, help me! Hij houdt me gevangen. Alsjeblieft, help!’
Ze hoorde hollende voetstappen op de gang. De sloten werden opengedraaid, en de man kwam de kamer in. Hij zag er ziek en slonzig uit. Er droop zweet van zijn voorhoofd, en zijn gezicht was asgrauw, alsof er geen bloed naartoe werd gepompt. Hijgend kwam hij naar het bed. Jill schoof onder de dekens vandaan en probeerde weg te duiken, maar hij was haar te snel af. Hij greep haar beet en smeet haar zowat terug op het bed.
‘Doe dat niet nog een keer, Jill. Ik waarschuw je.’
Die toon had ze niet eerder van hem gehoord. Boos, dreigend. Zijn lichaam was gespannen. Heel even was ze bang dat hij haar zou slaan. Ze dook in elkaar op het bed.
De man stak een hand in zijn zak en haalde er een injectienaald uit. Op slag nam hij een heel andere houding aan. Hij glimlachte poeslief en veranderde in de man die ze kende.
Maar nu was ze bang, bang dat hij haar werkelijk iets aan ging doen. Jill begon te smeken. ‘O god, nee, alsjeblieft niet. Geef me dat niet weer. Ik zweer dat ik me zal gedragen. Laat me alsjeblieft naar huis gaan.’
Treurig schudde hij zijn hoofd en streek haar onder de kin, waarop haar een herinnering aan haar opa te binnen schoot – die balde zijn vuist en gaf haar dan een zacht tikje onder haar kin, precies zo. ‘Kop op, meid,’ zei hij altijd.
Hij greep haar hand. Zijn aanraking deed haar huiveren, de hand was koud en klam. Ze probeerde de hare los te rukken. Maar hij hield hem stevig vast, streelde haar vingers één voor één.
‘Och, mijn mooie, lieve meisje, ik wou dat ik je kon laten gaan. Maar daarbuiten wacht een slechte wereld, een wereld die erop uit is om je kwaad te doen. Er zijn mannen die je bij me weg willen halen, maar ik moet je bij me houden, aan mijn zijde. Ik moet weten dat mijn zoon veilig is. Ze zullen hem ons afnemen, hem mij afnemen. Ik ben zijn vader. Ik moet hem de weg wijzen. Ik ben de enige die hem kan helpen, hem kan begeleiden. Om ons te redden moet hij zoveel dingen doen… En het is mijn verantwoordelijkheid om de wereld te doordringen van zijn betekenis. Begrijp je het dan niet? Ik heb alle maatregelen getroffen die ik kan bedenken om jullie veiligheid te garanderen. Maar je kunt je beter niet verzetten. Ik vind het naar als je je zo druk maakt, het is ook niet goed voor mijn zoon. Je moet kalm en ontspannen blijven. Ik zorg dat jou niets overkomt.’
Jill begon te huilen. Ze wist dat hij gestoord was, dat het nergens op sloeg wat hij zei. Zijn zoon ging hen redden? Redden van wat?
‘Ik begrijp het niet. Laat me alsjeblieft naar huis gaan. Ik weet dat mijn familie in doodsangst zit. Ik weet niet eens hoelang het geleden is dat je me hierheen hebt gebracht.’ Maar ze zag dat ze hiermee niets bereikte en besloot een andere tactiek te proberen. Ze was bereid hem alles wijs te maken om hem zover te krijgen dat hij haar liet gaan. Dus zette ze een zwoele, verleidelijke stem op.
‘Ik hou van je, dat weet je. Ik zal altijd bij jou terugkomen. Ik zou je nooit je eigen kind afnemen. Hoe komt het dat je zo veranderd bent? Alsjeblieft, laat me toch gaan, of laat me mijn ouders bellen om te zeggen dat ik in orde ben.’
Haar smeekbede deed hem niets. Hij hield de spuit op naar het licht om hem op luchtbelletjes te controleren. ‘Binnenkort, liefste. Binnenkort zul je ze weer zien. Nadat mijn zoon is geboren.’ Hij trok haar arm recht en spoot de drugs in haar ader. ‘Wees nu braaf en ga rusten. Ik zal je een verhaaltje voor het slapen gaan vertellen.’ Hij schudde haar kussens op en trok de deken op tot haar kin, waarbij hij even stopte om zijn hand op haar dikker wordende buik te leggen. ‘Herinner je je Plato nog?’
Ze knikte zwakjes. De drugs die hij haar gaf, begonnen nu al te werken.
‘Dan ken je het verhaal van Plato’s Allegorie van de grot ook nog. Waarin de hele mensheid ondergronds was opgesloten, in het donker, alle mensen geketend aan hun zitplaats, zodat ze hun hoofd niet konden bewegen? En het enige wat ze mochten zien, waren de schaduwen op de wand. Herinner je je de poppenspelers nog? Degenen die bepaalden welke beelden de mensen mochten zien? Dan lieten ze de mensen de schaduw zien van een vrouw, of een stoel, of een muis, en dat was dan het enige beeld dat ze kenden van een vrouw, of een stoel, of een muis. Maar één man was sterk genoeg om zich te bevrijden van de ketenen, en hij glipte vanuit de grot de echte wereld in. Het zonlicht was zo fel dat zijn ogen prikten en traanden. Toen ze zich eindelijk hadden aangepast aan het licht, zag hij hoe een echte vrouw eruitzag, en een echte stoel, en een echte muis. En hij rende terug de grot in om het de anderen te vertellen, om de mensheid te laten weten dat ze voor de gek werd gehouden, dat haar was wijsgemaakt wat de poppenspelers haar wilden laten geloven.’
Teder streek hij met zijn hand over Jills wang. Ze stribbelde niet tegen, en hij kon zien dat ze in een roes was van de morfine die hij haar gegeven had. Hij merkte dat hij opgewonden raakte, maar hij kon het risico niet nemen. Stel dat het schadelijk was voor het kind.
Wat was ze mooi, haar mond iets open terwijl ze wegdoezelde. O, een minuutje of twee maar van die weldadige zachtheid kon geen kwaad. Hij zou o zo zachtzinnig en teder doen.
Hij maakte zijn broek los en trok de deken naar beneden. Jill lag naakt in bed, en hij ging naast haar liggen. Op het moment dat hij haar bewusteloze lijf binnendrong, fluisterde hij de rest van het verhaal in haar oor.
‘En de man keerde terug naar de grot, maar de mensheid was dom en geloofde hem niet. Uiteindelijk werden ze zijn leugens beu en vermoordden hem. Maar nee, mijn liefste, dat lot zal onze zoon niet treffen. Hij zal wilskrachtig zijn, wilskrachtig genoeg om hen allemaal de grot uit te leiden, naar het licht, en de levens van alle uitverkorenen opnieuw te laten beginnen.