Hoofdstuk 44
Jill werd wakker toen de naald in haar arm werd gestoken. Ze schudde haar hoofd om te proberen haar blik helder te krijgen, focuste op het prikken aan de binnenkant van haar elleboog. Ze begon te huilen, voelde zich toen weer wegglijden in het duister.
Ze wist dat ze door de drugs hallucineerde. Het leek of ze op een gigantische, groene binnenplaats zat, ook al wist ze dat ze in bed lag. Ze probeerde zich te oriënteren door eerst naar rechts, vervolgens naar links te kijken, maar het voelde alsof haar hoofd was vastgebonden. Haar armen waren tegen haar zijden gebonden. Ze kon alleen recht vooruit kijken, naar het uitgestrekte, groene gazon vóór zich. Daar bevond zich een schim, een vrouw die heen en weer wiegde als een cobra, in de ban van een onbekend liedje. Ze probeerde iets te zeggen, te vragen waar ze was, maar de woorden wilden er niet uitkomen. De schim bewoog traag, zo traag, van de ene naar de andere kant, en Jill hoorde haar snikken. De vrouw was bedroefd, zo intens bedroefd. En plotseling was ze verdwenen, losten de schaduwen op, waardoor alleen een blinde muur van groen achterbleef.
In haar hoofd hoorde Jill een stem. Ze wist dat die van de vrouw was. Ze was nu kwaad, ze raasde en tierde. Haar stem kwam in golven. Jill deed enorm haar best om te verstaan wat ze zei, maar er drongen slechts flarden tot haar door. ‘Ik ga het vertellen,’ zei de stem. ‘Ik ga hun vertellen wat je hebt gedaan.’
Een andere stem mengde zich erin, een vaag bekende stem, dieper, geruststellend. Probeerde deze de vrouw te sussen, te kalmeren? De stem van de vrouw werd zwakker, en Jill kon de aardige stem horen, rustiger nu. ‘Je zult met eerbied worden behandeld.’