Hoofdstuk 39
Mary Margaret zat op haar handen, die laag op haar rug waren vastgebonden. Het was haar gelukt om wat te verschuiven in de krappe ruimte van de biechtstoel, maar slechts genoeg om haar vingers onder haar billen te wurmen.
De gebeurtenissen van het afgelopen uur hadden zich in een waas voltrokken. Ze herinnerde zich dat de man haar had opgepikt, hun snelle rit naar de St.-Catherinekerk. Ze was zo blij om binnen te zijn, weg uit die razende storm.
Pater Xavier had hen begroet, duidelijk opgelucht te zien dat ze in orde was en dankbaar dat haar kennis haar veilig en wel bij hem had afgeleverd. Hij loodste hen mee naar zijn kantoor. De man met wie ze was gekomen, vroeg iets te drinken. De priester schonk stomende koppen van zijn geurige thee voor hen in. Vaag stond haar de smaak van de thee nog bij: vreselijk bitter, ondanks de drie scheppen suiker die ze erin had gedaan. Maar goed, het was warm, en ze zat veilig binnen de muren van haar moederkerk.
Bijna onmiddellijk was haar mond gevoelloos geworden en haar maag van streek geraakt. Van ver hoorde ze pater Xavier opmerken dat hij zich ook niet goed voelde. Daarna werd alles zwart.
Het leek uren later toen ze bijkwam. Ze wist niet meteen waar ze was. Haar maag voelde aan alsof er messen in staken, haar handen waren gevoelloos. Ze concentreerde zich en besefte dat ze nog steeds in de kerk was. Sterker nog, ze wist dat ze aan de biechtelingenkant van de biechtstoel zat.
Ze had geen idee hoelang ze hier al vastzat. De prop in haar mond sneed haar de adem af. Ze bedacht dat als ze langzaam door haar neus ademde, ze niet het gevoel zou hebben dat ze ter plekke zou stikken. Haar maag speelde heftig op. Haar hele lichaam raakte verlamd; ze kon haar ledematen niet meer voelen.
Bij het geluid van voetstappen spitste ze haar oren. Ze kwamen dichterbij. Er kwamen twee mensen in haar richting, dat kon ze horen. De een schuifelde, de ander liep met vastberaden tred. Ze hoorde gedempte stemmen, foeterend en kermend. Ze probeerde te gillen, maar het enige geluid dat ze kon uitbrengen was een zwak gejammer. Ze schaamde zich. Op het moment van haar dood hoorde ze zich waardig te gedragen, tot moeder Maria te bidden om haar kracht te geven en berusting. Ze twijfelde er geen moment aan dat ze doodging; het voelde alsof ze haar lichaam al verlaten had. Haar geest was in staat om te registreren wat er aan de hand was, maar haar lichaam viel uit en reageerde niet meer. Ze kon ze niet voelen, maar wist dat de tranen over haar wangen begonnen te stromen.
De deur aan de priesterkant van de biechtstoel werd opengegooid. Het hokje schudde van de klap van een lichaam dat de wand raakte. Mary Margaret kon een mannengezicht onderscheiden, vaag en deels verhuld door het rooster. De deur van de biechtstoel werd weer dichtgegooid. Nu zaten ze in het donker.
Nog net kon ze de witte kraag om de nek van de man onderscheiden. Iets zei haar dat het pater Xavier moest zijn. Ze jammerde opnieuw om zijn aandacht te trekken. Zijn hoofd hing opzij. Even vroeg ze zich af of hij dood was. Toen er een kreun aan zijn lippen ontsnapte, slaakte ze een trage zucht van verlichting door haar neus. Ze waren geen van beiden dood. Nog niet.
Ze probeerde te praten met de prop in haar mond, want de knevel was iets losser gaan zitten. ‘Aker,’ fluisterde ze. ‘Aker, gaak ek?’
Ze werd beloond met een kreun en kon nog net het woord ‘duivel’ verstaan.
‘Aker, gaak ek?’ Ingespannen tuurde ze door het rooster.
Zijn ademhaling ging zwoegend, zo te horen was hij niet gekneveld. Ze zou zweren dat ze in het duister zijn lippen kon zien bewegen, maar ze ving geen geluid op.
De voetstappen kwamen terug, en de deur van de biechtstoel werd opengerukt. Een hand glipte naar binnen en rukte de knevel van haar mond. Ze hoorde de stem, zonder lichaam, alsof ze de Heilige Geest hardop hoorde spreken.
‘Biecht je zonden op, kleintje. Biecht en vraag vergiffenis, ga naar de hemel met een onbezoedelde ziel.’
De deur knalde weer dicht, maar voor ze kon gaan gillen, rook ze benzine. Hoorde het afstrijken van de lucifer. Voelde de hitte toen de vlammen rondom haar explodeerden.
‘Pater!’ gilde ze. Ergens wist ze de kracht vandaan te halen om het uit te roepen. ‘Pater, vergeef me, want ik heb gezondigd!’ De vlammen laaiden om haar heen op, verschroeiden haar haar, vulden het krappe graf met rook. Ze begon te hoesten, wist dat ze geen woord meer zou uitbrengen. Ze bad in stilte.
Op het moment dat Mary Margaret het bewustzijn verloor, hoorde ze één laatste woord. Een gesmoorde fluistering. Ze wist niet of het van haar God afkomstig was of van de priester die samen met haar geslachtofferd werd, maar het woord gaf haar rust. Ze vocht nu niet meer tegen haar aardse ketenen.
‘Vergeven,’ zei de stem.
En de vlammen namen bezit van hen.