Hoofdstuk 32
De vlaag van bedrijvigheid waaide over toen het nieuws indaalde. Twee dood, een vermist. Taylor zat met haar hoofd in haar handen, en Baldwin probeerde niet te laten merken hoe geschokt hij was. Deze verdachte sloeg te snel toe om ook maar een flauw idee te krijgen van waar hij mee bezig was.
Hoofdschuddend stond Taylor op. ‘Ik moet even roken,’ zei ze tegen niemand in het bijzonder. Iedereen keek haar na terwijl ze wegbeende.
Baldwin kwam half overeind, zijn gezicht een en al besluiteloosheid. Eerst keek hij naar Fitz, bijna alsof hij zijn toestemming vroeg om Taylor een hart onder de riem te gaan steken. Fitz knikte haast onmerkbaar. Baldwin haalde opgelucht adem en zette koers naar het trapportaal waar hij de sigarettenpeuken had gezien.
Wat doe je nou weer, man? Hij kende Taylor amper, maar om een of andere reden had hij het gevoel dat hij haar in bescherming moest nemen. Zelfs door zijn eigen pijn heen kon hij zien dat ze het moeilijk had – en hij had het idee dat er meer aan de hand was dan alleen deze zaak. Uit haar simpele mededeling gisteravond dat ze een collega-rechercheur had neergeschoten, maakte hij op dat het om een fout gelopen zaak ging. Maar misschien was er meer. Gisteren had hij Fitz en Marcus op de gang horen praten en daarbij Taylors naam opgevangen, maar ze waren dichtgeklapt zodra ze hem aan zagen komen. Er was iets aan de hand; beide mannen keken ernstig en bezorgd. Maar ze waren snel omgeschakeld en begroetten hem met de vraag of hij koffie of iets anders wilde. Hij had hun bedankt en was door blijven lopen, maar zijn nieuwsgierigheid was gewekt.
Stilletjes stapte hij naar buiten, alsof ze de zoemtoon waarmee het deurslot open klikte niet zou horen. Ze draaide zich niet om, verplaatste alleen haar gewicht naar de andere voet. Hij wist niet wat hij moest zeggen, maar dat loste zij op.
‘Wat is er, Baldwin?’ vroeg ze.
Hij begreep niet hoe ze wist dat hij het was, maar was blij dat zij de aanzet tot een gesprek gaf. ‘Ik had zo’n idee dat je misschien zou willen praten.’
Met een ruk draaide ze zich om. Hij kon zien dat ze gehuild had; haar neus was rood en haar ogen waren dik. Wat een opluchting. Deze bloedmooie vrouw was niet volmaakt – ze zag er niet uit als ze huilde.
‘Waarover? Dat deze zaak me niet in de kouwe kleren gaat zitten? Dat ik aangeslagen en kwaad ben en volstrekt niet in staat om deze lustmoordenaar tegen te houden? Dat ik paniek –’
De rest slikte ze in. Baldwin realiseerde zich dat ze waarschijnlijk vond dat ze veel te veel losliet. Dat nam hij haar niet kwalijk; hij was een volslagen vreemde voor haar. Maar ze had genoeg gezegd om hem te laten inzien dat ze het zwaar had, en dat deed iets met hem. Hij wilde haar de helpende hand bieden.
Na een laatste, diepe trek schoot ze de halfopgerookte sigaret de straat op en bewoog zich langs hem heen naar de deur.
Hij greep haar hand. ‘Niet weglopen, Taylor. Praat tegen me.’
Vragend keek ze hem aan. ‘Wat wil je dat ik zeg? Ik ken je niet, Baldwin. Ik weet niet of ik je wel wíl kennen. Elke keer als ik naar jou kijk, krijg ik het gevoel… Ach, stik ook. Ik zit hier niet op te wachten.’ Toch maakte ze geen aanstalten haar toegangspasje te pakken.
Baldwin greep het moment aan, sprak rustig, bleef haar hand vasthouden. ‘Taylor, omstandigheden hebben ons op een nogal bizarre manier bij elkaar gebracht. Een paar dagen geleden was ik bereid uit deze wereld te stappen, en nu werk ik ineens aan een zaak met mensen die waarschijnlijk liever zien dat ik terugga naar Virginia en hen met rust laat. Ik krijg ook geen greep op wat er gebeurt. Misschien loop ik weg voor mijn eigen problemen door te proberen om jou met de jouwe te helpen. Ik weet het niet. Ik weet helemaal niets meer. Maar ik ben er voor je als je me nodig hebt.’
‘Je bent er voor míj?’
Hij zag dat hij het verkeerde had gezegd. Haar ogen spuwden vuur, haar gezicht vertrok plotseling van woede. Hij focuste op haar ogen en werd meegezogen in de storm die binnen in haar woedde. Wat een bijzondere tint grijs, dacht hij bij zichzelf. Ze leken precies op de onweerswolken die de afgelopen dagen door de lucht dreven. Hij hoorde haar stem van een afstand en rukte zich los uit zijn kortstondige trance.
‘Wat denk jij te kunnen doen, dóctor Baldwin?’ Het sarcasme was bijtend, en onwillekeurig kromp hij ineen. ‘Denk je dat je hier kunt binnenrijden op je witte paard en alles in orde kunt maken? Vergeet het maar. Er zijn veel dingen waar je geen idee van hebt, en boven aan die lijst staat mijn leven.’ Ze rukte haar hand los en haalde haar pasje door het slot. De deur sloeg bijna tegen hem aan doordat een windvlaag die zo ongeveer uit zijn hengsels blies. Hij zag Taylor de gang door benen, schouders naar achteren, rug recht.
Hij glimlachte droogjes, waarna hij met een blik over zijn schouder naar de onheilspellende lucht fluisterde: ‘Mijn witte paard? Jij klom als eerste in het zadel.’