Van ma’s opname is één iemand beter geworden: Tijger. Drie mensen om kopjes aan te geven in plaats van één – en qua vierkante meters is hij er helemaal op vooruitgegaan. Omdat we na een maandje de keukendeur naar de tuin losgooiden, ging er letterlijk een wereld voor hem open.
Tijger ontsnapte weleens bij ma, maar verder dan de galerij kwam hij nooit. Of hij ma’s appartement als een gevangenis heeft beschouwd, betwijfel ik. Dieren blikken niet terug, ze leven in het nu. Zover een beest zich kan vervelen dan heeft hij dat op de Robert Kochplaats beslist gedaan, maar we compenseren hem daar nu rijkelijk voor. Ik ben dankbaar dat hij ma in haar slechtste tijden een beetje afleiding bood. Ik beschouw hem ook nog steeds als ma’s kat.
Wat hij bij haar niet mocht, op het bed verkeren, is bij ons een must. Als een kleine jongen slaapt hij tussen onze hoofden in. Soms als ik mijn ogen opendoe, is zijn kop vier millimeter van me verwijderd. Zijn snorharen kriebelen me wakker. Dan wil hij eten. Ik geef er vaak aan toe. ‘Ma had je van bed gegooid, meneertje.’ En zo staat Tijger om halfvijf ’s nachts Whiskas te eten.
Eén keer ontmoetten ze elkaar weer. Ma vierde Pasen bij ons. Het was druk in huis. Ik zette Tijger bij haar op schoot, maar hij sprong er onmiddellijk af. Ma was nerveus, gedesoriënteerd. Ze zagen elkaar niet staan. Het weerzien was een fiasco.
Tijger had en heeft andere zaken aan zijn kop. Hij ving vlinders en een libelle en – verdomme nog aan toe – een mus. Trots kwam hij ’m ons laten zien. ‘Moet dat nou, Tijger?’ zei ik. We moeten hem gauw een belletje omdoen.
En dan zijn er nog twee buurkatten waarmee hij op voet van oorlog leeft. Die Tijger. Als hij een mens was, zat-ie tegen zijn pensioen. Maar hij is mooi een nieuw leven begonnen. Hij wel.