Verzorgster Martha zegt tegen mijn broer Laurens en mij: ‘’s Ochtends laat ik je moeder kiezen. Aankleden of ontbijten? Het kan niet allebei. Als ze is aangekleed, gaat ze weer naar bed. Een uurtje later ontbijt ze dan. Hetzelfde geldt voor wassen of douchen. Als dat is gebeurd, moet ze echt rusten, anders heeft ze geen kracht meer om te eten. Na elke inspanning heeft ze een rustmoment nodig. Haar conditie is gewoon niet goed.’
De dokter van het Verpleeghuis, die ook tegenover ons zit, zegt: ‘Ik kwam je moeder gisteren beneden tegen. Ze was helemaal op. En toen moest ze nog terug naar boven. Haar conditie gaat achteruit.’
We knikken.
Ze vervolgt: ‘We merkten dat je moeder een lage hartslag en een lage bloeddruk had. Je moeder gebruikt een bètablokker, onder andere ter bescherming tegen een hartinfarct. Maar de bloeddruk was mede daardoor zo laag dat ze er niet lekker van werd. Onder de honderd. Hier heb ik het. Drieënnegentig over zestig. Echt te laag. Dan voel je je echt niet comfortabel, het valrisico neemt toe, je bent duizelig. Daarom zijn we gestopt met dat medicijn. Om haar meer comfort te geven.’
‘Wat is het nadeel?’ vraagt mijn broer.
‘Het vergroot de kans op overlijden,’ zegt de dokter. ‘Ik heb het laatst al tegen je gezegd: het zou zo kunnen zijn dat je moeder op een ochtend niet wakker wordt. Je kunt misschien denken: daar houden we heus rekening mee, maar het kan je toch overvallen.’
‘U heeft het over een vergrote kans om dood te gaan,’ zeg ik tegen de dokter. ‘Kunt u iets zinnigs over een termijn zeggen?’
De dokter schudt haar hoofd. ‘Het kan ook nog een tijdje doorsudderen.’
Ik denk meteen aan draadjesvlees. Hoe het zondagmiddag rook als ik met pa thuiskwam na een heerlijke pot voetbal op Het Kasteel. Terwijl Sparta Vitesse inmaakte, had mijn moeder de runderlapjes lekker laten sudderen. En omdat het herfst was, had ze stoofpeertjes gemaakt.
Ik kijk naar mijn grote broer. ‘Het is helder,’ zegt hij.
Ik knik en zeg dan: ‘Wat kunnen wij voor onze moeder doen? Moeten we haar ontzien? Een jaar geleden wandelde ik nog regelmatig met haar.’
De dokter: ‘Dat kan wel. Maar neem haar dan met de rolstoel van de vijfde naar de tuin. Daar kan ze een stukje wandelen. Zoek naar balans.’
Martha: ‘Als je moeder te moe is, eet ze niet en neemt haar spierconditie verder af. En als ze te moe is, snapt ze ook dingen niet, dan wordt ze verdrietig en gaat ze huilen. Dan is het haar allemaal te veel. Niet te veel prikkels dus. Ik doe haar het liefst een halfuur voor het eten even naar bed.’
‘De boodschap is duidelijk,’ zegt mijn broer.
Ik knik weer. Ik snap de boodschap van dit gesprek ook. Onze moeder was sterfelijk en ze is weer een beetje sterfelijker geworden. De overtreffende trap heet: genade.
Een zin van de dokter die mij totaal niet verontrust: ‘Het zou zo kunnen zijn dat je moeder op een ochtend niet wakker wordt.’
Of zal ik toch schrikken?