We zitten op de zwartleren bank. Ma wijst naar Tijger die in een straal zon ligt.
Ik weet precies wat ze nu gaat zeggen.
‘Kwam ie weer vanmorgen.’ Ze kijkt bozig naar de kat.
Elke ochtend, ergens tussen vijf en zeven, springt Tijger op ma’s bed ter hoogte van het hoofdkussen. ‘Dan schrik ik toch zo.’
‘Dat snap ik,’ zeg ik. ‘En?’
‘Ik heb gezegd: ga je gauw weg!’ De klemtoon ligt op ‘ga’ en ‘gauw’. ‘Je denkt toch niet dat ik om vijf uur mijn bed uit ga om die kat eten te geven?’
Soms doet ze het wel. Als Tijger zich op een christelijker tijd meldt. Daarna gaat ma nog even terug naar bed.
Ze zegt verontwaardigd: ‘Elke ochtend. Dat is toch verschrikkelijk?’
‘Het is een raar beest, ma.’
Ma zwijgt.
Ik denk: gelukkig gebeurt er af en toe nog wat in dit huis.