Ik wilde mijn moeders kat dolgraag adopteren, maar dat werd mij niet gegund.
‘Hij verhaart,’ zei mijn zoon.
‘Ik hou niet van katten,’ zei mijn vrouw.
Maar omdat ik geen nieuw baasje kon vinden, nam ik Tijger op de dag na ma’s ultieme verhuizing toch mee naar huis.
‘Hij is zo lief. Zo is ma toch nog een beetje bij me,’ zei ik.
‘Hè bah, daar trap ik dus niet in,’ zei mijn vrouw.
‘Kun jij het dan over je hart verkrijgen dit magere scharminkel naar het asiel te brengen?’ vroeg ik. ‘Hij is tien jaar, schat. Dat wordt een spuitje.’
‘Chantage,’ zei ze. En: ‘Lekker democratisch dit.’
‘Nee, met die nieuwe rolgordijnen doe je mij een plezier,’ zei ik – een zwaktebod, wist ik. Mijn vrouw schudde haar hoofd.
Zoonlief werd boos op me toen hij Tijger zag. Ik zal de scheldwoorden niet herhalen. Hij zei ook nog, over chantage gesproken: ‘Dat beest leidt me af tijdens het studeren.’
Toch sleepte ik er een knap compromis uit. Tijger kreeg een proeftijd. ‘Als jullie ’m over een maand nog niet leuk vinden dan gaat Tijger eruit.’ Mijn zoon sprak trouwens over een ultimatum.
De eerste dagen sloop Tijger nieuwsgierig door ons huis van vier verdiepingen. In vierkante meters was hij erop vooruitgegaan. Hij mocht voorlopig niet naar buiten, want ik was bang dat hij zou weglopen, iets wat ma ooit met Muis overkwam, een grijze kat die na een verhuizing van Rotterdam naar Weesp ogenblikkelijk de benen nam. Muis kwam nooit meer terug. Decennia later viel die naam nog weleens. Mijn moeder was gehecht aan Muis, nog meer dan aan Tijger, denk ik.
In Tijgers proefperiode bleven deuren en ramen hermetisch gesloten. ‘Bewijs je nou eerst hier binnen, jongen,’ fluisterde ik de kat in het oor. ‘Toe dan, verleid de zoon des huizes, mevrouw Borst pakken we zo in.’
Mijn vrouw was na een paar dagen inderdaad om. Ik wiegde Tijger als een baby in mijn armen, dat vindt ie heerlijk, en toen zei ze vertederd: ‘We hebben er een zoon bij.’
Mijn zoon liep demonstratief te stofzuigen, verjoeg Tijger uit zijn leefgebied rond de eettafel en sloot de schuifdeuren. Onverstoorbaar bleef het beestje hem kopjes geven wanneer het de kans kreeg.
Na een week maakte hij mijn zoon aan het lachen. Tijger lag te genieten op de verwarmde, gladde keukenvloer. Duwend tegen zijn rug liet ik hem snel een paar keer om zijn as draaien. Net geen dierenmishandeling, maar het was alsof ie begreep dat hij al zijn charmes moest gebruiken en mij daarom liet begaan. Nou ja, behalve toen ik met mijn vingers langs zijn kop trippelde, toen sloeg hij een klauw in de rug van mijn hand en beet me, tot leedvermaak van mijn zoon.
Ma in het Verpleeghuis vroeg niet meer naar de kat, alsof-ie nooit had bestaan. Bij ons was Tijger afwezig en aaibaar, lui en levendig, onafhankelijk en aanhankelijk.
Na drie weken proeftijd zag ik mijn zoon in de voorkamer met zijn hoofd tegen de kop van Tijger. Ik hoorde hem zeggen: ‘Je bent mijn vriend, Tijger.’ Een week voor het ultimatum afliep, zei hij: ‘Eh pa, ik heb een besluit genomen. Tijger mag blijven.’