Van het Verpleeghuis naar het oude huis van ma is niet ver. Amper vijf minuten rijden. ‘Het oude huis van ma’ klinkt raar. Gisteren werd ze nog wakker op de Robert Kochplaats, en Tijger, ma’s kat, zit er nog.
Tijger was moederziel alleen vannacht. Ik ga ’m nu ophalen, we moeten een nieuw huis voor hem vinden.
Zojuist gaf ik ma een knuffel in het Verpleeghuis. Die liet ze zich welgevallen. Ik vroeg: ‘Hoe is het, ma?’
Ze zei: ‘Wat denk je?’ Toornige blik. Maar ik zag ook verwarring. Waar ben ik precies?
Sommige mensen zijn geboren reizigers. Mijn moeder niet, ik ook niet, wij houden niet van verplaatsingen. Ma zocht ’s zomers wel de zon op met mijn vader, maar geen zomervakantie heeft langer dan twee weken geduurd. Dan wilde ze weer naar Rotterdam, naar haar zussen en schoonzussen, naar huis. Haar huis was haar tempel, heel haar leven. Aan die heilige status veranderde ook de boosaardige meneer Alzheimer niets. Integendeel. Toen ze steeds meer vergat, waren haar spullen een houvast. De fotowand met familie in het bijzonder, maar ook de zwartleren bank gaf zelfvertrouwen.
‘Uw moeder heeft goed geslapen,’ zei een van de verzorgsters van de groep. ‘Ze vindt de wc alleen eh…’
‘Een beetje eng zeker,’ zei ik.
‘Ja, daar moet ze nog aan wennen.’
Ma hoorde niet wat ik zei, ze zat aan tafel met drie andere bewoners, maar ze keek argwanend onze kant op.
Toen ik weer bij haar ging zitten, knikte ze een tikje uit de hoogte naar een bewoonster in een rolstoel.
De vrouw keek me vanuit haar ooghoeken aan en zei ondanks mijn baard tegen mij: ‘Mevrouw, mevrouw, ik hou van u.’
Even moest ma lachen, toen drong de ernst door. Ze fluisterde: ‘Ik wil hier weg.’
Schoorvoetend kwam ik met de riedel die mijn broer gisteren tegen ma afstak en die eindigde met dat ze hier nu voortaan woont.
Ik parkeer op de Robert Kochplaats, stap uit. Ik betrap me erop dat ik bang ben voor het sentiment van de geur van ma’s oude huis.
Het valt mee. In het gangetje snuif ik de geur van appels op, vermengd met jassen aan de kapstok die het huis al lang niet hebben verlaten. Het is een vertrouwde lucht die ik in een flesje zou willen stoppen, zoals ik mijn moeder van vóór haar alzheimer ook het liefst in een doosje had willen doen. Om het dan af en toe te openen om een zinnig praatje te kunnen maken over de boeken die we aan het lezen zijn.
‘Ma, ik geniet momenteel toch zo van de roman van Alex Boogers, Alleen met de goden. Wat lees jij nu?’
Miauw.
Mijn getreuzel in het gangetje roept reactie op. Ik open de kamerdeur. Tijger geeft me kopstoten. Was ma’s kat een voetballer dan leek hij op de kopsterke Luuk de Jong van PSV.
‘Ik kom je bevrijden, Tijger. Kom maar.’
Ik verzamel zijn spullen in het gangetje. Mandje, kattenvoer, etensbakjes, speeltjes, kattenbak, kattenbaksteentjes.
Ik hoop maar dat zijn nieuwe huis ’m zal bevallen.