Ik heb goed nieuws en ik heb slecht nieuws. Altijd met het slechte nieuws beginnen. Gisteravond. Even voor elven word ik gebeld. Een vrouwenstem. ‘Bent u de zoon van mevrouw Borst? Uw moeder is erg van streek. Ik ben een buurvrouw en ben nu bij haar. Zou u kunnen komen?’
Een kwartier later sta ik in het appartement. Het eerste wat me opvalt: ma is Kaat-haar-in-de-war. De wallen onder haar schrikogen zijn groter dan ooit. De jonge buurvrouw ken ik niet. Ze woont ook op de vijfde, vertelt ze.
Ik schud haar de hand. Ze is hoogzwanger, zie ik.
‘Uw moeder stond vanavond voor het raam en gebaarde druk naar ons dat er iets was.’
‘Stond je weer voor het raam, moedertje?’
‘Uw moeder zei dat ze bang was. Toen ben ik bij haar gaan zitten.’
‘O god, ik ben zo blij dat je er bent,’ zegt ma tegen me.
Ik druk mijn wang tegen de hare. ‘Niks aan ’t handje, ma. Wat lief dat de buurvrouw zo goed op je let.’
‘Ja, we houden een oogje op uw moeder. We kijken altijd of haar licht wel brandt.’
Ik leg de buurvrouw uit dat er goed voor ma wordt gezorgd, dat er dagelijks meerdere malen mensen langskomen van de thuiszorg en dat wij, mantelzorgers, haar ’s middags warm eten brengen.
Als de vriendelijke hoogzwangere buurvrouw weg is, zit ma te rillen op de bank. In haar appartement is het eerder te warm dan te koud, maar ik pak een dekentje en leg dat over haar dun geworden benen. De kat geeft er kopjes tegen. Goh, Tijger is nog magerder geworden. Ik loop naar de keuken en vul zijn lege bak met brokjes. Het beestje valt meteen aan.
Terug in de huiskamer ga ik tegen ma aan zitten, sla een arm om haar heen. Zo zitten we een minuutje samen te zwijgen.
Ik sta op, zet de tv aan. De wereldberoemde hondenfluisteraar Cesar Millan is bezig een doodsbange hond over te halen tot zwemmen. Het beest weigert.
Ik zie ma nooit meer tv-kijken. Radio 1 staat ook nooit meer op. Ma ijsbeert vooral, staart, peinst, staat voor het raam. God weet van haar muizenissen. Ma huilt veel. Dát is het beeld dat wij en de mensen van de thuiszorg hebben. Die onrust in haar hoofd.
‘Goh, dat je nu precies langskwam,’ zegt ma. ‘Dat je wist dat ik me zo rot voelde. Wat een geluk.’
‘De buurvrouw belde me, ma.’
‘Welke buurvrouw?’
‘Die hoogzwangere dame.’
Ze kijkt me verbaasd aan. De buurvrouw met haar dikke buik is in de nevelen verdwenen.
‘Ach, ik ben toch zo bang.’
Ik kijk naar het scherm. De hond heeft door de aanmoedigingen van Cesar Millan het water getrotseerd. Hoe flikt de hondenfluisteraar dat?
Ik ben Cesar Millan. Ik probeer ma haar angst te laten overwinnen. Alleen: als ik straks weg ben, is ze al mijn geruststellende woorden vergeten.
Ma zegt: ‘Ik denk steeds: hoe kom ik hier nou eigenlijk terecht?’
‘Ach,’ zegt ze en ik weet nou niet of ze bedoelt: ‘Ach, natuurlijk’ of ‘Ach, wat vertel je me nou.’
Nu het goede nieuws. Mijn broer Laurens werd vanmiddag gebeld met de mededeling dat er plaats is in het Verpleeghuis. Het is zover. Over een dag of vier gaat ma over. Morgenochtend gaan we het haar vertellen.