Willekeurig lees ik een zin: ‘Mevrouw heeft woordvindproblemen en kan zich hierdoor vaak niet goed uiten. Mevrouw is zich hier deels van bewust en soms verdrietig over dit onvermogen.’
Vandaag worden met broer Laurens en mij ma’s fysieke en geestelijke staat plus een vers opgesteld zorgplan besproken. We zitten tegenover de teamleidster van de afdeling, de arts van het Verpleeghuis en een verzorgster. Ma zit nu drie maanden – in volledige verzorging – in het Verpleeghuis.
Het is een opluchting dat ma’s boosheid over haar ‘verbanning’ is verdwenen. Ze voelt zich ietsje meer op haar gemak, al is ze vaak onzeker. Een meevaller is dat na drie weken de antidepressiva zijn aangeslagen en diepgewortelde angsten sterk hebben verminderd. Door desoriëntatie, afasie en agnosie kan ma nog weleens schrikachtig en angstig zijn.
In ruim een uur lopen we veertien A4’tjes rapportage door.
‘Mevrouw verkeert in de Verdwaalde-ik-fase van dementie. Er zijn uitgebreide geheugen- en oriëntatiestoornissen.’
De arts legt uit: ‘Uw moeder beseft dat ze ziek is, al ontbreekt het diepere inzicht. Die tussenfase is heel moeilijk voor de patiënt. Omdat er nog genoeg besef is.’
We lezen: ‘Mevrouw trekt zich veel terug op haar eigen kamer en maakt een sombere en ontredderde (verdwaalde) en angstige indruk, maar ze laat zich de laatste tijd redelijk makkelijk overhalen in de huiskamer te komen koffiedrinken en eten. Mevrouw lijkt het dan redelijk naar de zin te hebben.’
Er staat ook: ‘Mevrouw is gepreoccupeerd met naar huis gaan en de dood. Mevrouw uit soms nog doodwensen, maar dit wordt minder.’
‘Herkenbaar,’ zeg ik.
De verzorgster zegt: ‘Ze lijkt echt wel te wennen aan haar nieuwe omgeving.’
Ik vind het pittig om dit allemaal te lezen en te horen, al ben ik net als Laurens niet verrast.
Ma vertoont façadegedrag. De dokter: ‘Ze stelt veel vragen. Over haar huis en over jullie. Ze doet dat zowel op haar kamer als op de woongroep. Uw moeder wordt trouwens aangemoedigd om vaker naar de woongroep te komen. We zetten haar kamerdeur bewust open. Het is best ingewikkeld want in de groep zijn ineens ook weer veel prikkels.’
Vaststaat dat er nog amper wat beklijft. Zowel ma’s kortetermijn- als langetermijngeheugen is aangetast. Haar aandachtspanne is kort.
Ma houdt van uitslapen, gaat na de lunch meestal even liggen en gaat naar bed wanneer ze wil.
Ik lees: ‘Mevrouw gebruikt twee hoofdkussens.’ ‘In de DDR konden ze hier nog een puntje aan zuigen, broer.’
We nemen het zorgplan verder door. Zelf neemt ma niet het initiatief om deel te nemen aan activiteiten, ze moet echt worden overgehaald. Ma houdt van muziek en zingen.
Gehoor en zicht zijn goed. Ze is nog goed ter been en, als ze er niet te moe voor is, wandelt ze graag een stukje, met rollator. Daarvoor wordt ze ook uitgenodigd.
Douchen hoeft niet als ma niet wil, maar in de praktijk wil ze bijna altijd graag. Ze houdt zich dan met een hand aan een beugel vast. Er is altijd iemand bij. Ma krijgt hulp bij het uitzoeken en aantrekken van kleren. Gezeten op de rand van het bed kleedt ze zich, ook met hulp, aan. Soms moet worden gezegd dat ze haar tanden moet poetsen. Ze doet dat zelf. Haar haar kammen doet ze ook zelf.
Ik sla wat heel intieme details over.
Ma moet overdag en ’s nachts de weg gewezen worden naar de wc. Ze is continent.
Ma eet slecht. ‘Mevrouw eet hier structureel te weinig.’ We knikken. ‘Ze krijgt een bouwsteentje,’ zegt de dokter. Dat is een gebakje met vitaminen. ‘Maar ze vindt het niet lekker,’ zegt de verzorgster. ‘Veel te zoet.’
Aan het eind van het rapport staat vetgedrukt ‘risicosignalering’, met daaronder een aantal mogelijke gevaren. Alleen bij het woord ‘ondervoeding’ staat het vakje ‘ja’ aangevinkt.
Mijn broer zet een handtekening om aan te geven dat het zorgplan doorgenomen en akkoord is.
We gaan samen nog even langs bij ma.