‘Ik moet even naar de markt om nog een paar makkelijke broeken te kopen voor je moeder,’ zegt mijn vrouw. ‘Ze past niks meer, ze valt zo af.’
‘Koop geen kikkergroen, hè?’
Ik heb niets tegen de markt, ik koop er kaas en perssinaasappelen en tweedehands Adidas-trainingsjasjes, maar nieuwe kleren: nee.
‘Ik vind het tragisch,’ mompel ik.
Karina weet precies wat ik bedoel. Ze is bekend met de garderobe van haar schoonmoeder. Elegante, klassieke kleding, de nodige dure merken. Overigens werd heus niet alles nieuw aangeschaft. Mijn moeder kocht ook bij Secondhand Rose in Den Haag, waar deftige dames hun twee keer gedragen mantels naartoe brengen.
In de jaren zeventig en tachtig was ma dol op couturier Edgar Vos die onder anderen Liesbeth List en Martine Bijl kleedde. Van Edgar Vos naar een broek van de markt, ik vind het een flinke degradatie.
Laatst weigerde ma in een door Karina aangeschafte broek te stappen. ‘Daar ga ik niet in lopen, ik ben geen kikker,’ zei ze resoluut tegen verzorgster Sandra die haar aankleedde. Die kikkergroene broek was ook van de markt.
Ma heeft – vind ik – door haar comfortabele kleding iets van haar grandeur verloren. Ze kon ook maar een fractie van haar mooie kleren meenemen naar het Verpleeghuis. Heel wat nichten, vriendinnen en aanverwanten zijn kledingstukken komen uitzoeken. Ma bleek wel dertig paar schoenen te hebben, en mantels te over, voor elk weertype vijf varianten.
Ik kijk op de klok. Het is tijd om even langs ma te gaan.