Voor de zorg van ma hebben wij, mantelzorgers, een groepsapp aangemaakt. Zo praten wij elkaar dagelijks bij. Vandaag heeft mijn broer Laurens er een belangrijke mededeling van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) op geplaatst.
Hij stuurt ons een scan van de brief die aan ma is geadresseerd. ‘Een medewerker van het CIZ heeft tijdens een huisbezoek onderzocht of uw verblijf in een Wet Bopz aangemerkte instelling noodzakelijk is. Aan u is gevraagd of u achter de opname in deze instelling staat. In deze brief leest u ons besluit.’
Ik ga er even bij zitten en denk weer terug aan hoe het allemaal begon. Dik twee jaar terug kostte het de huisarts overredingskracht om ma een afspraak met een geriater te laten maken. ‘Zo’n geriater heeft veel meer verstand van het wel en wee van ouderen dan ik,’ zei de huisarts. ‘Ik raad u zo’n bezoek aan.’ Op verzoek van ma was ik erbij, omdat ze vast niet alles kon onthouden wat de huisarts allemaal zou zeggen. Ik maakte van de gelegenheid gebruik en viel de huisarts bij: ‘Doen, ma. Je hebt best veel klachten. Misschien is er een verband. Ik ga met je mee naar de geriater, hoor.’
Aandringen: het werkt niet altijd bij mijn koppige moeder, vaak zelfs averechts. Maar door lichte dwang uit te oefenen (‘voor je eigen bestwil ma, je bent soms duizelig’) hadden we haar een jaar eerder wel achter een broodnodige rollator gekregen. Ik weet het nog goed, haar wantrouwen tegen ‘dat ding’. En dat ze daar ‘rollatortraining’ van een fysiotherapeut voor nodig had, vond ma bespottelijk. Maar ze ging naar rollatortraining en, vooruit, omdat ze soms wat licht in haar hoofd was gaf ‘dat ding’ zekerheid. In huis hoefde ze ’m niet te gebruiken, maar naar het winkelcentrum ging ze voortaan met de rollator.
Ma stemde in en een vriendelijke geriater deed onderzoeken. Vier afspraken en een halfjaar verder volgde de diagnose: ma had beginnende alzheimer. Ik hoorde haar koelbloedig zeggen dat ze er niet vreemd van opkeek met vier zussen en een broer voor haar die dement waren geworden.
Na de diagnose kwamen de professionele hulptroepen. In het begin twee keer per dag zorg aan huis, dat is uitgegroeid naar vier keer en binnenkort vijf keer per dag. Ma mocht ook naar de dagopvang in een verpleeghuis, maar daar paste ze voor. ‘Wat moet ik daar doen?’ klonk het afgemeten. ‘Ik heb het thuis prima naar mijn zin.’
Ik staar naar het bericht in de groepsapp. Die brief van het CIZ verwart me.
Het CIZ heeft ma twee weken geleden opgezocht. Mijn broer en een mevrouw van de thuiszorg waren erbij.
Aan ma werd gevraagd of ze naar een verpleeghuis wilde. Haar antwoord was ja. Er werd vervolgens gevraagd of ma zich realiseerde dat ze dan niet meer zelf naar buiten kan, omdat een verpleeghuis een gesloten inrichting is. Mijn moeder knikte. De vraag kwam in allerlei varianten terug, constateerde mijn broer, en steeds was ma’s antwoord ja.
In de brief: ‘Omdat u niet duidelijk heeft gemaakt of u in een Wet Bopz aangemerkte instelling opgenomen wilt worden of niet, is het mogelijk u op te laten nemen op grond van artikel 60 van de Wet Bopz.’
In gewoon Nederlands: u gaat naar een verpleeghuis, of u nu wil of niet.
Ik begrijp het niet. Mijn moeder stemt er toch mee in?
De schriftelijke argumentatie: ‘Wij vinden het noodzakelijk dat u wordt opgenomen in een Wet Bopz aangemerkte instelling omdat u buiten de instelling niet voor uzelf kunt zorgen. Het is in uw situatie nodig om extra maatregelen te nemen om uw veiligheid of die van anderen te beschermen.’
Bot gezegd: ma wordt opgesloten. Maar nu dramatiseer ik. Want ma had dat zelf al besloten. Begrijp ik het goed dat aan ma’s antwoorden geen waarde meer wordt gehecht?
Linksom of rechtsom, ma’s lot is bezegeld. Ze gaat naar een verpleeghuis en dat is een opluchting, want de afgelopen weken – och, ze was zo verdrietig, gedesoriënteerd en angstig – waren een kwelling voor ma.