Vroeger was mijn moeder niet bang.
Ik weet het nog zo goed. Ik sta in een kleedkamer, ik ben zes jaar, ik heb net turnles gehad en oudere jongetjes zingen een liedje: ‘Vrouwen zijn niets, vrouwen zijn niets, ze weten nog niet eens wat voetballen is. Ze hebben een keeper, een luie sodemieter…’
Mijn moeder legt ze met één blik het zwijgen op. Ze zegt dat ik op moet schieten. Ze strikt mijn veters. Achter haar rug kijken jongens mij boos aan, maken stomme gebaren. Toen voelde ik schaamte, nu, bijna vijftig jaar later, trots.