Ik herinner me een ruzie tussen mijn broer en mijn moeder. Hij woonde nog thuis, op de Lombardkade. Het was zaterdagmiddag, we aten soep. Het zat zo: donderdag was Hanneke bij Laurens blijven slapen en vrijdag Maaike. Ma vond dat absoluut niet kunnen, twee meisjes in één week. De ruzie liep hoog op.
Veel is mijn broer vergeten – grinnikend ‘ik hang niet zo aan het verleden als jij’ –, maar deze ruzie staat hem bij.
Vandaag is hij niet thuis in de Achterhoek, maar in Rotterdam. We eten een pizzaatje van Angelo Betti en praten over ma.
Op zijn zeventiende ging mijn broer al uit huis. ‘Toen ik in vijf havo zat,’ zegt Laurens.
Ik knik. ‘Jij en ma lagen toen vaak in de clinch.’
Laurens: ‘Pa dekte ma altijd in die ruzies. Nu snap ik dat, pedagogisch gezien. Toen werd ik daar ziek van. Ik had geen zin meer in dat gezeur. Ik ben lekker op mezelf gaan wonen. Ze deden ook niet moeilijk toen ik met twee vrienden een huis had gevonden.’
Zo maakte Laurens mij min of meer enig kind. Ik was negen. Het werd thuis rustiger.
Laurens ging journalistiek studeren én was marktkoopman. Hij vertelt: ‘Ik kon daarnaast goed pokeren. Pa en ma wisten daar niks van. Ze vroegen er ook niet naar.’
‘Tot je op een dag thuiskwam met dat litteken in je gezicht.’ Iemand in de kroeg had mijn broer met een kapot glas in zijn gezicht gestoken. ‘Ma vond dat vreselijk,’ zeg ik.
Het is goed gekomen met mijn broer. Hij is de zestig gepasseerd en leeft samen met zijn vrouw Jackie en hun boxer Senna. De twee dochters zijn uit huis. Hij heeft een keurige baan als zendermanager van Radio 1. En is grootvader van Balou.
‘Ik heb soms last gehad van schuldgevoelens,’ zeg ik.
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, dat ik op de een of andere manier in gebreke bleef bij ma. Jij niet?’
‘Nee.’
Ik kauw op mijn pizza. ‘Jij was onafhankelijker van ma,’ zeg ik dan.
‘Dat denk ik ook. Maar ik begrijp wel wat je bedoelt. Dan kwamen we eten, had ze heerlijk gekookt en dan was er een ruzietje, altijd om niks, dat mondde uit in een scheldpartij, ma vertrok huilend naar de slaapkamer en dan dacht je: was dit het nou waard? Bedoel je dat? Ja, dat had ik ook wel.’
De laatste jaren is Laurens closer geworden met ma. ‘Ik heb meer contact dan ooit met ma, ook fysiek. Ik vind het ook zo typisch dat ze zegt: “Fijn dat je gekomen bent.” Ze waardeert het echt, hè. Vroeger was ze niet zo, eh… zacht. Ze had vaak kritiek op bepaalde ontwikkelingen in mijn carrière, dat vond ik jammer.’
‘Dat is wel een prettige bijkomstigheid van nu, hè,’ zeg ik. ‘Ze is nooit meer boos. Ze is nooit meer kritisch. Een gat in m’n broek ziet ze zelfs niet meer.’
Laurens en ik kauwen de laatste punten pizza’s weg. Ik vraag: ‘Wat vond jij het leukst van ma?’
‘Dat ze net als pa tolerant was. Maar wat ik me wel afvraag… Of ma zich eh, een beetje meer voelde dan andere familieleden.’
Ik glimlach. ‘Zullen we het licht hautain noemen?’
Soms kon er iets in haar houding sluipen wat totaal niet meer herinnerde aan Rotterdam-Crooswijk. Ik zeg tegen mijn broer: ‘Misschien had ze het zelf niet eens door.’
We zwijgen want we moeten kauwen.
‘Weet je wat mij opvalt,’ zegt mijn broer dan, ‘volgens mij vergeet een mens de gewone, dagelijkse leuke dingen. Ik heb een prima relatie gehad met pa en ma, maar ik kan me amper details herinneren.’ Hij denkt na. ‘Misschien heb ik ook wel minder behoefte om te reflecteren.’
‘We hebben mazzel gehad met ze,’ zeg ik.
Laurens: ‘Zeker. En onze familieband is er nog steeds. Ik kijk alweer uit naar sinterklaas, kerst en oud en nieuw.’
‘Dat hebben ze er goed ingestampt, broer,’ zeg ik.
‘Lekker eten met elkaar, sjoelen.’
‘Alleen,’ zeg ik, ‘wat doen we met ma met de kerst?’