Een bericht van mijn schoonzus Jackie: ‘Je moeder heeft vanochtend een uur lang tegen me gescholden en jou en je broer voor alles uitgemaakt. Ze heeft heel hard gehuild en om haar moeder geroepen. Heel triest om te zien. We hebben koffie gedronken in de gemeenschappelijke huiskamer, maar daar werd haar kwaadheid niet minder. Ik waarschuw je alvast.’
Ik app haar dat ik vanavond om een uur of zeven langsga.
Ma wil weg uit het Verpleeghuis. Ze zegt het tegen iedereen die op bezoek komt. Ik zet me schrap voor haar stemming. Ook nu nog.
Rond haar vijftigste veranderde ma een beetje in haar nadeel. Misschien had het met de overgang te maken, geen idee, maar ze kon zich ineens heel kwetsbaar tonen of overgevoelig reageren. Terugkijkend vind ik dat de moeder uit mijn jeugd een sterke, vrije vrouw was, zelfstandig, wijs, ruimdenkend. Rond haar vijftigste ontwikkelde ma plotseling angsten. Het is niet dat het leven onleefbaar voor haar werd, maar wie alleen vanuit het raam de horizon kan beschrijven of hooguit een paar keer per maand de snelweg richting Driebergen pakt (daar stond het weekendhuisje van pa en ma), die weet dat ze zichzelf beperkt. En wie zichzelf tekortdoet, wie ongelukkig is, gaat zich afreageren op naasten.
In die periode, mijn vader was aan zijn laatste werkzame jaren bezig, werd mijn moeder soms boos om niks. Mijn vader had iets gezegd, of nagelaten. Of ik. Of mijn broer. Een mug werd een olifant. Dan beet ze van zich af en wel zo venijnig dat dat haar sterkte in de opvatting dat haar onrecht was aangedaan. Dan vertrok ze brullend van de eettafel naar de slaapkamer – en kreeg haar daar maar eens vandaan.
Ik was bang voor die gekwetste moeder. Ik kreeg dan meteen last van schuldgevoelens.
En het wás ook weleens mijn schuld.
Toen mijn moeder eens in de rats zat omdat onduidelijk was of ze borstkanker had, zei ik als twintigjarige tijdens het eten: ‘Ah ma, je houdt in elk geval nog één borst over.’
Misschien sterk uit de riekende mond van Lenny Bruce, ongepast en ongevoelig en dom uit de mond van een zoon. Nu ik het opschrijf geneer ik me weer. Overstuur rende ze naar de slaapkamer.
Gelukkig had ze geen borstkanker, bleek.
Iemand zei laatst: ‘Ga jij soms naar je moeder uit schuldgevoel?’
Nee, dat is het niet. Dat weet ik zeker. Schuldgevoel voelt anders.
Noem het voor mijn part compassie, of beter nog: onvoorwaardelijke liefde. Ik vind het heerlijk om mijn moeder te zien en vast te houden, zelfs nu, nu ze vindt dat ik een ontaarde zoon ben, omdat mijn broer en ik haar hebben opgesloten in het Verpleeghuis.