Ma komt uit een arbeidersgezin uit Crooswijk. Ze was een nakomertje, haar moeder was bij de geboorte zevenenveertig jaar. Aanvankelijk was alleen meneer pastoor blij met Johanna.
Mijn moeder, die zich Joke noemt, groeide op tijdens de crisis in de jaren dertig. Op vrijdag werd er vis gegeten en één keer per week kreeg ze drie dobbelsteentjes vlees. Vader kreeg het grootste stuk op zijn bord, hij moest de volgende dag weer hard werken. Hij timmerde onder andere aan de fietsroltrappen in de Maastunnel in Rotterdam.
Mijn moeders vader had zich tegen de katholieke kerk gekeerd, maar de rest van het gezin (moeder, zes dochters en een zoon) bezocht de mis. Mijn moeder was een deugdelijk meisje. ‘Als ik moest biechten, had ik niks. Ik verzon dan maar een lichte zonde. Met tien weesgegroetjes kwam ik er vanaf.’
Op haar twaalfde kon ze naar de mulo, maar ma ging haar beste vriendin achterna die de Huishoudschool deed. Later had ze daar spijt van. In haar tienerjaren is ze intellectueel amper uitgedaagd. Jammer, want ze was een enorme lezer. In haar boekenkast staat Het Boek voor de Jeugd, de editie uit 1938. Laatst las ik er een beginregel van een gedicht uit voor. Mijn moeder maakte het af, zonder haperingen.
Ach, die heerlijke boekenkast vol Nederlandse literatuur in haar huiskamer. Elsschot, Reve, Hermans, Vestdijk, Haasse, Blaman, ’t Hart. Ze heeft elk boek verslonden en herlezen. Maar nu is er de klad in gekomen. ‘Het lukt niet meer,’ verzucht ma als ik haar een glas witte wijn heb ingeschonken. ‘Ik kan niet meer onthouden wat ik lees.’
Mijn oog valt op een boek van Harriët Freezer. Wie kent die huis-, tuin- en keukenfeministe nog? Mijn moeder was dol op dat soort vrouwen. Ma was geen Dolle Mina, maar op verjaardagen scheelde het soms niet veel. Dan zei oom Huib veel te vroeg op de avond en akelig dwingend tegen tante Klazien: ‘Kom op, panter. We gaan!’ Mijn moeder antwoordde dan venijnig: ‘Zie je niet dat ze net een sigaret heeft aangestoken? Gewoon blijven zitten, Klazien.’
Op zulke avonden was ma in de huiskamer, die blauw zag van de rook, de scherpste van allemaal. Met een Pall Mallfilter tussen haar slanke vingers geklemd, verdedigde ze een brutaal kinderboek van Annie M.G. Schmidt, sprak begeesterd over de laatste theatershow van Jasperina de Jong en liep te hoop tegen mijn aardige maar conservatieve ooms.
Ineens herinner ik me ma’s schaterlach tijdens zo’n verjaardag. Zo’n lach hoor ik al jaren niet meer. Een zeer vrolijke noot uit een vervlogen decennium. Jazeker, ma dronk wijn of sherry of vermout, maar nooit te veel. Ik heb haar nooit aangeschoten gezien. Ze had altijd alles in de gaten, was altijd in control. Die tijd is voorbij.
Hoewel, net zegt ze: ‘Er zit een scheur in je spijkerbroek.’
Ik zeg: ‘Dat hoort zo.’
Ma, zelf nog altijd onberispelijk gekleed: ‘Ben je zo naar je werk gegaan?’
‘Zeker.’
‘Belachelijk.’
Op haar herinneringen aan armoede krijgt meneer Alzheimer geen grip.