‘Ik noem het balken,’ zegt Piet. Telkens als ik mijn moeder bezoek, kom ik Piet tegen in de gezamenlijke huiskamer. Zijn vrouw, Corrie, brengt een geluid voort dat ik eerder een klaagzang zou noemen. De weinige woorden die ze overheeft, krijgen een zangerige uithaal. Ze kan dat lang volhouden, alsof het mantra’s zijn. Soms klaagt ze zacht, soms hard. Mijn moeder vraagt haar weleens of ze op wil houden, maar Corrie heeft geen aan- en uitknop.
Ma ligt te slapen op haar kamer. Ik maak haar niet wakker, ze is doodmoe, heeft een verzorgster net gezegd. Ik zit met Piet te kletsen, zijn dochter is bij Corrie op de kamer.
‘Ja, het is een soort klagen,’ zegt hij. Piet werkte van zijn vijftiende tot zijn tweeënzeventigste, de laatste dertig jaar als groenteboer. Aan de Crooswijkseweg had hij zijn eigen winkel. ‘Mijn vrouw is ongelukkig. Gefrustreerd. Met dat geluid geeft ze daar uiting aan, denk ik. Ze neemt het mij kwalijk dat ze hier zit. Althans, zo voel ik het. Heel soms slaat ze naar me.’
Er is niemand die zijn geliefde zo trouw bezoekt als Piet. ‘Ik doe het graag.’ Het grote vergeten begon twaalf jaar geleden. Drie jaar geleden ging het thuis niet meer. Piet kon het mantelzorgen niet meer aan, zijn Corrie moest naar een verpleeghuis.
‘Schuldgevoelens?’ vraag ik.
Piet: ‘Gehad, ja. Soms nog wel. Maar het kan niet anders.’
Vanuit haar kamer hoor ik Corrie een stevige klaagzang inzetten.
‘Hielp ze vroeger in de groentewinkel?’
Piet schiet in de lach. ‘Helpen? In de winkel? Heeft ze één keer gedaan. Dat was een catastrofe. Als ze de prijzen van een pond zuurkool en een kilo aardappelen moest optellen, had ze een rekenmachine nodig. Terwijl ze heel slim was. Ze had er geen zin in, joh. Corrie las liever. Ze heeft heel veel gelezen. Alle klassieken. Plato en zo. Ik heb er niks mee, maar boeken waren haar leven. Zulke stapels stampte ze erin. Filosofie. Ze leerde en leerde. “Ik wil weten,” zei ze altijd. “Ik wil weten.” Ze heeft twaalf jaar gestudeerd. Erasmus Universiteit, Volksuniversiteit. Op het laatst Egyptologie. Kennis is macht, vond ze.’
Een paar weken geleden waren Piet en Corrie zestig jaar getrouwd. De burgemeester van Capelle aan den IJssel wilde langskomen om het jubilerende echtpaar te feliciteren. ‘Ik heb bedankt voor de eer,’ zegt Piet. ‘Niet in deze staat. We hebben het klein gehouden. Onze kinderen en de andere bewoners van deze afdeling. We hebben het hier aan tafel gevierd.’
Ik knik. Ik zat erbij. Ik was die dag op bezoek bij ma. Mij ontroerde het tafereel, ik denk omdat Piet er werk van had gemaakt. Iedereen van de afdeling kreeg iets lekkers bij de koffie of de thee en Piet sprak lieve woordjes tot zijn Corrie. ‘We hebben wat te vieren hè, hier neem een hapje.’
En Corrie? Ze balkte niet.
Kort daarna kreeg ze longontsteking. Ze was bijna dood, maar zowaar, Corrie herrees.
Piet bekent eerlijk dat hij daar gemengde gevoelens bij had. ‘Weet je wat het is, Hugo? Dit had mijn oude Corrie nooit gewild. Ze was net als jouw moeder een vrijgevochten vrouw. Ze genoot van het leven. Ze verdiepte zich, ze reisde naar Amerika en Rusland. Alles kon, alles mocht. Ze heeft zoveel geleerd en nu weet ze helemaal niks meer.’
Na een kort zwijgen staat hij op. ‘Even bij Corrie kijken.’
Ik twijfel of ik ma wakker zal maken.