Ineens zie ik dat mijn schoonzus huilt. Zij, mijn broer en ik worden vandaag rondgeleid in een verpleeghuis waarnaar de voorkeur van ma beslist niet uitgaat. Dat weet ik omdat mijn vrouw en ik hier twee weken terug al met ma zijn geweest. Nou, de afdrukken van mijn moeders nagels staan nog in mijn hand. Ma kneep steeds om aan te geven: hier laten jullie me niet achter, over mijn lijk! Tijdens de rondleiding had ma mij met ouderwets priemende ogen aangekeken. Ze had de tegenwoordigheid van geest om dat te doen zodra de verpleegkundige met haar rug naar ons toestond. Ma’s scherpte is nog niet helemaal verdwenen.
Tja. We zijn dat andere Verpleeghuis gewend. Het Verpleeghuis met een hoofdletter V, waar ma’s oudere demente zussen Jos en Leny hun laatste jaren sleten. Ma, toen nog helder van geest, ging vaak op visite bij haar schatten van zussen. Op de terugweg van het Verpleeghuis zei ma altijd: ‘Als het mij ook overkomt, dan wil ik híér terechtkomen.’ Dat hebben wij, zonen en schoondochters, in onze oren geknoopt.
Het is zover. Het CIZ vindt het noodzakelijk dat ma wordt opgenomen. Daar zijn wij, zonen en schoondochters, het mee eens. En ma desgevraagd ook. Die is thuis doodongelukkig.
Het ene verpleeghuis is het andere niet. Dat blijkt wel als ik mijn schoonzus zie snotteren. We staan in een kamer die vrij gaat komen. De bewoonster is eergisteren gestorven. Foto’s van de overledene hangen nog aan de muur. We zien ook beelden van haar kinderen en kleinkinderen.
Mijn schoonzus heeft geen goed gevoel over deze instelling. Mijn broer ook niet. Gelukkig. Twee weken geleden liepen ons – ma, mijn vrouw en mij – ook de rillingen over het lijf. Bij mij was het de permanente penetrante geur van urine in het verpleeghuis die me diep ongelukkig maakte.
Ik ruik het nu weer.
In dit verpleeghuis met een kleine letter v houdt mijn schoonzus een zakdoekje tegen haar ogen.
De aardige vrouw die ons begeleidt, zegt: ‘Ik begrijp het. Als het gevoel niet goed is, moeten jullie het niet doen.’
Zeven minuten later staan we buiten.
‘Rook je het ook?’ zegt mijn schoonzus. Nog voordat ik kan antwoorden, zegt ze: ‘De dood. Je rook de dood.’
‘En overal rook het naar urine,’ zeg ik.
‘Dit moeten we ma niet aandoen,’ zegt Laurens.
Maar dat betekent wel dat onze moeder nog langer moet wachten. Op de wachtlijst van het Verpleeghuis – die met hoofletter V – staat ze hoog, maar nog niet bovenaan.
Kan ma dat aan? Nog langer wachten?