De dunste stem voorstelbaar.
‘Wat zeg je, ma?’
‘Waarom komen jullie niet? Ik zit te wachten.’
‘Het is twaalf uur, mama, het is nacht.’
Ik druk de hoorn tegen mijn oor.
‘Maar jullie zouden me ophalen. Ik zit al heel lang te wachten.’
‘Ma, dat kan toch niet. Het is middernacht. Je moet naar bed. Wij gaan ook naar bed. We komen morgen weer. Om twaalf uur. Lunchen. Zal ik lekker kibbeling voor je kopen?’
Twaalf uur later leg ik een zak gebakken vis op tafel. Van het nachtelijk telefoongesprek weet mijn moeder niks meer. Een paar weken geleden was ze nog argwanend als ik haar over zo’n voorval vertelde. Ze ontkende het stellig, soms ouderwets temperamentvol. Nu zegt ze: ‘Heb ik dat gezegd? Dat ik zat te wachten? Raar hè? Ik weet er niks meer van.’
Ik wijs op de kibbeling. ‘Heb je honger, ma?’
Venijnig: ‘Je moet “trek” zeggen. Honger had je in de oorlog.’
‘Heb je trek?’
‘Nee, ik heb nooit meer trek.’
Dat klopt. Dat heeft de geriater verteld toen ik met ma op consult was. Wie dementeert of alzheimer heeft, krijgt minder prikkels. Qua eten is dat niet zo’n ramp, want ouderen hebben niet veel calorieën nodig. Maar dat de prikkel om te drinken verdwijnt, is wel gevaarlijk. Wie te weinig drinkt, droogt uit. De geriater, de huisarts, de mensen van de thuiszorg, ze hebben ons op het hart gedrukt om ma zo veel mogelijk te laten drinken.
‘Neem een slokkie, ma.’
‘Ik mis je vader zo.’
Ik knik.
‘Hij had me kunnen helpen, hè?’
Ik knik en zie hoe mijn moeder een stukje kibbeling aan haar vork prikt en traag naar haar mond brengt. Ze kauwt en staart.