Ik loop mank. Ik ben benieuwd of ma dat opmerkt. Twee bewoonsters van haar woongroep zien het meteen. Eentje zegt: ‘Wat is dat?’
‘Gevoetbald,’ zeg ik. ‘Mijn knie is helemaal dik.’
Ma heeft nooit om voetbal gegeven. Ze is één keer komen kijken bij de amateurclub waar ik speelde. Ik was een junior, een jaar of dertien, we speelden tegen de kakkers van VOC. Vlak voor het einde met de stand van 0-0 op het bord kregen we een strafschop mee. Ik was de vaste penaltynemer. Dat had ik de jaren ervoor afgedwongen. Ze waren bij de D-tjes altijd raak geweest.
Ik keek naar de zijkant. Daar stond mijn vader, net als elke wedstrijd. Naast hem stonden die dag mijn moeder, mijn broer en de vriendin van mijn broer, Maaike, een ongehoorde Indische spetter met ragfijne sproetjes over haar oriëntaals gekleurde fijngevormde neus.
Ik keek naar de keeper van VOC die overduidelijk een veldspeler was. Hij had een trainingsjackie over zijn rood met zwart horizontaal gestreepte shirt aan. De jongen was niet groot. Ik hoefde de bal alleen maar zuiver in de hoek te plaatsen en hij zou buiten zijn bereik blijven. Zo deed ik het altijd.
Maar ik ging het dit keer eens anders doen. Heroïscher. Indachtig de strafschop die Johan Neeskens in de WK-finale tegen West-Duitsland succesvol had genomen, besloot ik de bal vanaf elf meter loeihard te gaan schieten.
Vanuit mijn ooghoek keek ik opzij. Mijn broer stond nonchalant tegen het hek geleund, hij had zijn arm om Maaike geslagen. Mijn moeder wachtte gelaten af, mijn vader keek geconcentreerd.
De scheidsrechter floot. De keeper van VOC ging wat door de knieën, het maakte hem nog kleiner in het grote doel.
Het leuke was: hij wist niet waar de bal ging komen, maar ik ook niet en dat wist hij weer niet. Als hij mij probeerde te lezen, had dat geen enkele zin. De bal zou namelijk alleen hard zijn, niet geplaatst. Aan mijn aanloop kon hij mijn plan niet afzien.
Omdat ik nog niet over een goede wreeftrap beschikte, koos ik voor buitenkant voet, zoals Willem van Hanegem, ‘De Kromme’, dat altijd deed.
Het resultaat: een schot dat niet zacht was maar zeker ook niet keihard. De bal ging tot overmaat van ramp halfhoog een metertje uit het midden richting doel. Makkelijker voor een keeper kan bijna niet.
De veldspeler met zijn trainingsjackie aan dook en had de bal meteen klemvast. De teleurstelling was zo groot dat ik wilde verdwijnen. Ik durfde niet opzij te kijken.
Onze aanvoerder liep langs en zei: de penalty’s zijn vanaf nu voor mij.
Wat me bezielde om me zo uit te sloven weet ik wel: Maaike. Of zou het de eenmalige aanwezigheid van mijn moeder zijn geweest?
O, wat was ik boos op mezelf. Ik had matchwinner kunnen zijn, nu was ik de schlemiel. ‘Waarom koos je niet een hoek, net als je altijd doet?’ vroeg mijn vader na afloop. Maaike zei: ‘Jammer, Hugo.’
Mijn moeders uitdrukking was neutraal, soeverein. Misschien begreep ze het ook niet helemaal. Voetballen was iets tussen mij en mijn vader. Ze voelde zich niet geroepen om er iets over te zeggen.
Na een uurtje in het Verpleeghuis moet ik vaststellen dat mijn blessure ma ontgaat. Ik zet mijn gemank nog zwaarder aan. ‘Zie je niks, ma?’
Ze kijkt en denkt na. Ze zegt: ‘Net als Henk.’
Grappig, die associatie. Ze heeft gelijk. Mijn vader waggelde een beetje. Zijn ene been was twee centimeter korter dan het andere.
‘Mijn knie is dik, ma. Moet je kijken.’ We zijn op haar slaapkamertje. Ik laat mijn broek zakken.
‘Nou zeg,’ zegt ze.