‘Valt je niks op aan je moeder?’ Mijn vrouw vraagt het op zo’n toon dat het belangrijk moet zijn.
‘Ze ruikt niet, toch?’ Als ik ergens bang voor ben dan is het dat mijn moeder haar decorum verliest. Mijn moeder is schoon, ma is een dame.
‘Nou,’ zegt mijn vrouw, ‘ik moet wel bekennen dat ik van de week voor het eerst zweetlucht rook bij je moeder. Heel licht maar, hoor.’
Ondanks de verzachting ‘heel licht maar, hoor’ grijpt die mededeling me aan. Een ruikende ma achtte ik ondenkbaar. Maar kennelijk is dit nog niet alles.
‘Wat moet me dan opvallen?’ Ik klink korzelig.
‘Ze belt ons niet meer!’
Shit ja. Wij bellen háár alleen nog maar. Ik probeer na te gaan hoe lang ze ons al niet heeft gebeld. Een week of twee? Wij bellen haar zo vaak dat het me niet is opgevallen dat wij steeds het initiatief nemen.
Ik app mijn broer om te vragen of ze hem ook niet meer belt.
‘Verdomd,’ antwoordt hij, ‘het is definitief eenrichtingsverkeer geworden.’
Het woordje ‘definitief’ schroeit zoals vroeger mijn knie brandde nadat de huid bij een partijtje voetbal de straatstenen had gekust.
Ik denk er diep over na: ma die me nooit meer opbelt.
In ons huis op de Lombardkade stond op de gang een telefoonmeubel. Een laag groen kastje waarop de telefoon stond met een zitje daaraan vast. Op maandagmorgen belde mijn moeder met tante Sjaan, tante Jannie of tante Klazien. Ma had een sigaret tussen de vingers. Als ik naar haar keek, blies ze weleens lucht uit en geen rook, zo van: je tante Klazien weet van geen ophouden. Maar als ik doorliep naar de huiskamer giechelde ze alweer.
Iemand bellen, vroeger was dat een opgave. Vinger in de draaischijf bedoel ik. Later werden het druktoetsen. Weer later voorkeuzetoetsen. Ma weet ineens niet meer hoe het moet. Weer een vanzelfsprekende handeling zomaar verdwenen.
Dik een jaar geleden merkten we dat ma de kruiswoordpuzzels en cryptogrammen uit de krant niet meer maakte.
Drie maanden geleden merkte ik dat thee en koffie zetten ingewikkeld voor haar werd.
Ik hou m’n hart vast. What’s next?