Ik laat mij achterover vallen op het hotelbed. Het zit me dwars dat ik uitgerekend nu een paar dagen voor werk in Londen ben. Terwijl ma morgen verhuist naar het Verpleeghuis moet ik aan Engelse kranten en radioprogramma’s interviews geven over Louis van Gaal. Ik weet heus wel dat ma in goede handen is, daar zorgen mijn vrouw, mijn broer, mijn schoonzus en lieve vriendinnen wel voor. Maar ik had erbij willen zijn wanneer ma voor de laatste keer de deur van haar huis achter zich dichttrekt. Schrijf ik ‘willen’? Ik maak er ‘moeten’ van.
Het zit ons niet mee. De mevrouw die Tijger graag wilde overnemen, heeft daar gisteren toch van afgezien. Met een goede reden, maar toch. We moeten snel een nieuw huis voor ma’s kat zien te vinden, want in het Verpleeghuis zijn dieren verboden.
De verhuizing is materieel al in volle gang. Op onze zorgapp verschijnt een fotoverslag. Ma’s karakteristieke fotowand met onze familiegeschiedenis wordt op dit moment weer opgebouwd in haar kamertje in het Verpleeghuis. Een kledingkast, overgenomen van de nabestaanden van de vorige bewoner, begint al aardig vol te raken.
Ik vraag over de app hoe het met ma is. Ik lees: ‘Het is haar nu een beetje te veel aan het worden. Ze is moe en een beetje in de war. Op dit moment ligt ze lekker te slapen op de Robert Koch.’
Op de Robert Kochplaats in Rotterdam-Ommoord woonde ma zevenendertig jaar. De laatste zeven jaar zonder pa. Ik woonde er ook, van mijn zestiende tot mijn negentiende, daarna kwam ik er zeker twee keer in de week. Ik weet hoe het in de gang ruikt, ik weet waar de sjoelstenen liggen en waar pa’s gehoorapparaten zijn opgeborgen. Van alle schilderijen is Ab Knupkers aquarel van Don Quichot & Sancho Panza mij het dierbaarst.
Ik denk aan ma’s zwartleren bank die ze tien jaar geleden met pa kocht bij firma De Stam. Dat statige meubel wil ze meenemen naar het Verpleeghuis. Een paar dagen geleden zei ik wel drie keer: ‘Dat kan toch niet, ma. Je kamertje is daar niet groot genoeg voor.’
‘Waar kan ik dan ’s middags een slaapje doen?’
‘Je krijgt daar een heerlijk bed.’
‘Dus mijn bed gaat ook niet mee?’
Haar toon varieert van verontwaardiging, verbazing tot berusting. De ene keer is ze zich bewust van de nakende verhuizing, een kwartier later zie je haar denken: waar hebben jullie het over?
Daarom wil ik nu in Rotterdam zijn en niet in Londen. Daar kan ik helpen een geschikt huis te vinden voor Tijger, want naar een asiel gaat het beestje absoluut niet. Ik zou hem best zelf willen nemen. Ik heb het vlak voor mijn vertrek naar Engeland thuis voorgesteld, maar erg enthousiast werd er niet gereageerd. Als er op dat moment gestemd was, had ik met 2-1 verloren.
Ik bel met mijn broer. Laurens zegt: ‘Raar idee, hè. Als ma morgen de deur uitgaat, zullen haar herinneringen aan alles wat in dit huis is gebeurd snel vervagen.’
‘Jezus. Van die vaststelling knap ik niet erg op, broer.’
En dan schiet ik in de lach.