Thuis vertelt mijn vrouw wat haar is overkomen in het Verpleeghuis. Zo is het ongeveer gegaan: ma zegt dat ze heel blij is dat ze haar schoondochter ziet. Ze kennen elkaar al dertig jaar. Ze lopen samen door de gang en mijn vrouw merkt dat ma gedesoriënteerd is en verkrampt loopt.
‘Moet je plassen?’
Ma knikt. Omdat mijn moeder bang is voor de wc-ruimte op de gang, heeft ze een lichte aanmoediging nodig.
Ma zegt onzeker: ‘Blijf je…’
Mijn vrouw antwoordt dat ze buiten zal wachten. We zeggen ma altijd dat we buiten wachten. Zolang ze blijk geeft zelf naar de wc te kunnen, gunnen we ma haar privacy. Als het best lang duurt, neemt mijn vrouw een kijkje.
Dat deed ik laatst ook. In haar blote billen stond ma in gedachten verzonken. In haar hand gevouwen wc-papier. Een soort surplace was het. Ma leek niet te weten wat ze nu verder moest doen. Ik zeg het eerlijk, ma’s naaktheid beroerde me, maar haar wezenloosheid vond ik het schokkendst. Alsof ze gestold was in de tijd.
Ik vond die staat van zijn – gestold – best logisch, gewoon omdat ma niet meer wist wat ze moest doen, hoe ze verder moest, ze was een handeling die ze wel honderdduizend keer had verricht, verleerd. Ik dacht: ach, kon het maar, kón een mens maar stollen, stollen in plaats van doodgaan, want doodgaan is zo’n gedoe. In het licht van wat vandaag gebeurde, denk ik dat weer.
Mijn vrouw kijkt en ziet dat ma zich heeft bevuild. Pantoffels, kousen, broek, trui, alles zit onder de poep. Het kost me enige schroom dat woord op te schrijven, maar het is niet anders: in een verpleeghuis ruikt het soms naar poep en niet alleen op de wc.
Ma was te laat geweest. Toen ze haar bevuilde incontinentieluier – ‘inco’ zeggen haar verzorgers eufemistisch – uitdeed, ging het fout. Ma wilde dat oplossen met wc-papier.
Eh, nog wat. Ma is een vouwer. Ze groeide op in de crisisjaren. Ze heeft de oorlog meegemaakt. Uit zuinigheid heeft ze wc-papier altijd omgevouwen. Kennelijk is ze op het punt beland dat haar feilloze techniek haar in de steek laat. Wat ook kan: misschien is het in ma’s hoofd 1936 of 1944 en in die jaren is alles schaars en daarom blijft ze vouwen. Ma’s vingers, eh…
Verder in detail treden laat ik na, maar ik zou het eigenlijk wel moeten doen, want het is de realiteit. Dit is wat verzorg(st)-ers in een verpleeghuis dagelijks doen. Billen wassen, poephanden schoonmaken, oude, zieke mensen verschonen die naar stront ruiken. Mijn bewondering is Euromasthoog. Ik weet zeker dat de verwarde bewoners van verpleeghuizen opgelucht, blij en/of dankbaar zijn als ze zijn verschoond.
Ma kan het gelukkig nog zeggen. Als ze weer fris gewassen in haar kamertje staat, zegt ze zachtjes tegen mijn vrouw en verzorgster Cynthia, die het vuile werk voor haar rekening nam: ‘Dank je wel. Als ik jullie toch niet had.’