Stilletjes kom ik binnen. Het is een uur of drie ’s middags. Ma doet een dutje op de zwartleren bank.
Ik hang mijn jas over een stoel en sluip naar de boekenkast in de huiskamer. Op de planken staat voornamelijk literatuur. Ik denk dat ik elk boek wel ken, de ruggetjes zeker. Een flink aantal heb ik zelf aan ma gegeven. Mijn vader zei het met bloemen, ik met boeken. Op haar verjaardag, op Moederdag, met sinterklaas en kerst – of zomaar – kwam ik met een boek aanzetten. Ma is heel haar leven al een leesbeest.
Daar staat De verloren taal der kranen van David Leavitt en onmiddellijk schiet ik in de lach. Toen mijn moeder de roman van de Amerikaan na een paar dagen uit had, zei ze: ‘Wil je me met dit boek iets zeggen?’
‘Wat bedoel je, ma?’
Het zal 1986 geweest zijn, ik was vierentwintig.
Ma zei: ‘Weet je waar dit boek over gaat?’
Meestal wist ik dat wel. Ik had er een recensie over gelezen of in de boekwinkel was ik gezwicht voor een willekeurige passage of voor de achterflap. Maar dit boek was een blinde keuze geweest.
Ma zei: ‘De ouders in dit boek worden geconfronteerd met een zoon die homo is. Wist je dat niet? Ik zou het niet erg vinden, hoor.’
‘Weet ik, ma. Maar ik val op vrouwen.’
Ik kijk om naar de zwartleren bank. Ma slaapt nog steeds. Wat is ze klein. Alsof ze op een dag te heet is gewassen. Hoeveel zou ze zijn gekrompen sinds ik haar dat boek van David Leavitt gaf? Veel van wat ze las is verdwenen. Omdat ook het brein krimpt. Haar vergeetachtigheid heeft me ervan weerhouden nog langer boeken mee te nemen. De laatste keer was denk ik een jaar geleden. Het boek Tikkop van Adriaan van Dis bleef onaangeroerd. Toen ik controleerde hoe het met de boeken was vergaan die ik daarvoor had gegeven, ontdekte ik dat ook die ongelezen waren gebleven.
Ik kijk nog maar eens om. Het leesbeest slaapt diep. Ik loop naar het Senseo-apparaat en twijfel of ik een of twee bakkies zal zetten.