Of het erger was dan stelen wist ik niet. Ik begreep sowieso niet goed waarom ik me zo ontzettend rot voelde. Er lag een steen op mijn maag en die moest ik kwijt, maar telkens als ik ma wilde aanspreken, durfde ik niet. Ik was zeven jaar oud en liep er al weken mee.
Wat ik had misdaan, had ik leuk gevonden. Het was daarom ook vaker gebeurd. Ik was de tel kwijtgeraakt.
Het buurmeisje was ermee begonnen. Zij was ook degene die ermee gestopt was. Tot mijn spijt – en dat verwarde me nog meer.
Op het feestje ter ere van mijn zevende verjaardag speelden we verstoppertje en mijn buurmeisje en ik hadden ons in de grote kast naast mijn slaapkamer verstopt. Terwijl de buurjongen met de hazenlip aan het zoeken sloeg, gaf het buurmeisje mij een kus op mijn mond. En toen nog een. Ze drukte haar mond zo lang op de mijne dat ik ademnood kreeg. Ze fluisterde half giechelend dat ik gewoon moest doorgaan met ademhalen wanneer ze me zoende.
Vanaf die dag speelden we vaker verstoppertje, maar dan zonder dat de buurjongen met de hazenlip ons zocht. We zorgden juist ervoor dat helemaal niemand naar ons op zoek was. We belandden in kasten en in bosjes of we sloten ons op in wc’s. Zij knoopte mijn broek los en wreef over mijn piemel. Daarna zei ze dat ik onder haar jurkje mocht.
Op een middag, toen ze zeker wist dat haar moeder een tijdje zou wegblijven, gingen we op haar bed liggen. We trokken onze kleren uit. Ik had mijn buurmeisje verteld wat de oudere buurjongen allemaal had verteld en toen had zij gezegd dat ze dat heus wel wist.
We besloten te kijken of het wel echt paste. Het ging niet zo gemakkelijk en het deed bij ons allebei een beetje pijn. Toch was het spannend. Het was heel nauw, maar toen paste het. We bleven stilliggen, we wisten niet goed wat nu te doen.
Daarna zei ze dat ik van haar af moest. Er volgden meer van dit soort middagjes, maar ineens wilde het buurmeisje niet meer. Ze keek me ook niet meer aan.
Ma had die verwijdering opgemerkt. ‘Waarom spelen jullie niet meer met elkaar?’
Ik zei dat ik toch echt liever ging voetballen dan met een meisje spelen.
‘Dat is ook niet aardig,’ zei ze.
Het ging knagen. Wat het buurmeisje en ik hadden gedaan, dat soort dingen hoorde je niet te doen. De steen op mijn maag voelde op een dag als zo’n hunebed in Drenthe. Ik moest het opbiechten van mezelf. Maar ik geloofde niet dat ik het mijn moeder durfde te vertellen.
‘Wat loop je toch te drentelen,’ zei ma.
Ik begon te huilen.
‘Kom eens hier.’
En toen vertelde ik wat het buurmeisje en ik allemaal hadden uitgespookt. Mijn moeder schoot in de lach. ‘Joh, dat doen toch alle kinderen. “Doktertje spelen” heet dat. Je ontdekt elkaar. Dat is heel onschuldig. Dat heb ik ook gedaan toen ik klein was. Het is helemaal niet erg als jullie het allebei leuk vonden. Dacht je dat ik dat erg zou vinden? Welnee. Nou, ga lekker voetballen. Hup.’
Wat mij geruststelde was het woord ‘onschuldig’. Ma’s laconieke reactie deed de rest.