Twee weken geleden vroeg de tandarts me na het polijsten van mijn gebit of mijn moeder soms met klachten rondloopt. We bezoeken deze tandarts al een paar jaar. Uit een röntgenfoto blijkt dat er bij ma linksboven een ontsteking zit.
‘Ik ga het haar vragen,’ zeg ik.
Wij mantelzorgers zijn met z’n vieren. Mijn broer Laurens, schoonzus Jackie, mijn vrouw Karina en ik. Twee van ons menen ma te hebben horen klagen over haar gebit. Maar niet vaak.
Wanneer ik het diezelfde dag aan ma zelf vraag, schudt ze haar hoofd. ‘Nee hoor, ik heb geen last.’
Drie dagen later wijst ze spontaan naar een kies. Aan de linkerkant. ‘Daar doet het pijn.’
‘Erg, ma?’
Ze knikt.
‘Echt heel erg?’
Ze haalt haar schouders op.
Ik leg het de tandarts voor. Ze zegt: ‘Tja. Ik kan je moeder maar beter verlossen. Ik bedoel, de pijn kan veel erger worden.’
Mijn moeders tanden en kiezen hebben de crisisjaren en de oorlog overleefd. Op oude foto’s is te zien dat mijn moeder het gebit had van een filmster. Eén voortand stond een graadje of twee uit het lood. Die onvolkomenheid maakte het zo eigen. Ik heb als kind verliefd gestaard naar die eigenwijze voortand.
In tegenstelling tot mijn vader, die al rond zijn vijfendertigste een kunstgebit had en dat in een hermetisch afgesloten badkamer reinigde, poetste mijn moeder haar tanden met de deur wagenwijd open. Het was een uitnodiging om te komen kijken, een demonstratie, een feest. Zo moet het, jongen van me! Niet horizontaal poetsen, die voortanden van je, maar op en neer! En masseer je tandvlees goed, dan krimpt het later minder! Wat zou ik graag een achtmillimeterfilmpje zien van mijn jonge moeder die voor me staat en vrolijk en geduldig mijn melkgebit poetst.
Ach, mijn moeder was zó zuinig op haar ivoren wachters, maar op de valreep verliest ze de strijd. De tandarts gaat geschiedenis schrijven. Ma’s eerste kies gaat eruit. Op haar vijfentachtigste.
De behandeling heeft heel wat voeten in de aarde. Overleg tussen tandarts en huisarts. De mensen van de thuiszorg moeten geïnformeerd worden, zodat ze ma even geen bloedverdunners aanbieden. Anders blijft ze bloeden.
Ik ga niet mee naar de tandarts, ik wil het niet aanzien. Een paar uur later tref ik ma thuis aan haar eettafel met een scheve mond. Mijn vrouw heeft me verteld hoe ma op de terugweg huilend in de auto zat. Niet vanwege de pijn – ze was nog verdoofd. Nee, ze voelde zich beroofd.
Ik voer ma paracetamolletjes, geef haar gaasjes waarop ze moet bijten, want het gat bloedt hardnekkig. Later die dag neemt mijn broer Laurens het van me over en na een potje zaalvoetbal los ik hem weer af.
Ma en ik hangen voor de tv, het is nu negen uur na de ingreep.
‘Doet het nog pijn, ma?’
‘Het zeurt nog een beetje,’ antwoordt ze.
En drie seconden later: ‘Het is een rotdag.’