***

Cato Isaksen rende de trappen af. Het was hem opeens duide- lijk geworden wie het volgende slachtoffer van de psychiater was. Dat je vandaag weerzin voelt als je in de keuken vlees staat te bakken, betekent niet dat je dat voor eeuwig en altijd zult voelen.

Een paar jaar geleden begon men met de opgraving van een kleine piramide vlak bij Pakals. Men vond er het skelet van een vrouw. Ze had meer dan tien kleitabletten bij zich in het graf. De tabletten vertelden dat ze veel kinderen had, maar een slechte moeder was geweest.

De hemel had zich geopend. Grote, boze sneeuwvlokken vlogen door de lucht. De rechercheur stapte snel in zijn auto en reed achteruit, zonder erbij na te denken dat hij iemand zou kunnen raken. Hij reed in volle vaart bij de flatgebouwen weg. De wielen slipten op de gladde onderlaag. Een van de wielen schoot de sneeuwrand in voor de auto zich losrukte en verder racete.

Een slechte moeder. Berit Geber was een slechte moeder. En wat had hij over Therese gezegd? Tanja had grote problemen met haar zus. Ze vertelde me daar alles over. Ze vond Therese arrogant en zelfverzekerd en deels slecht. Tanja, laat me niet lachen. Het was niet zij die dat vond, hij was het zelf. Therese stak haar zus de loef af. Stak haar zus de loef af...

Hij had haar gehersenspoeld. Hij had Tanja zover gekregen dat ze haar omgeving met wantrouwen bekeek. Het was niet vreemd dat ze niet gezond was geworden.

Zijn mobiele telefoon ging over op het moment dat hij een auto zag die dwars over de weg stond. Hij vloekte hardop, remde en pakte de telefoon. Het was een opgewonden Roger Hoibakk. "Wat gebeurt er allemaal?" Zijn stemgeluid vulde het oor van Cato Isaksen met lawaai.

"Rijd naar Vardasen, naar het huis van Tanja Gebers ouders. Ik ben op weg ernaartoe, maar er is hier verdomme een ongeluk gebeurd. Haast je!" brulde hij."Dus je weet wie het is?"

"Het is Sven Wangberg, verdomme. Ik denk dat hij nu Berit Geber vermoordt.""Nu?"

"Op dit moment!"

"Ik ben er over tien minuten", zei Roger Hoibakk luid.

H„ moest weer helemaal opnieuw beginnen. berit geber wilde niet sterven. Ze probeerde zich uit alle macht los te wringen en schopte hem in zijn rug. Een vlammende pijn schoot door zijn ruggengraat. Ze moest dood. Hij had dat besloten. Hij besliste. Maar het kleine vrouwtje beschikte over enorme krachten. Hij zou Tanja helpen. Ze zou worden bevrijd. Dat had hij haar beloofd. En Nul Noppes hield zijn beloftes.

Berit Geber haalde de ongekende krachten uit haar eigen duisternis. Vanaf de bodem van haar verdriet. Voor Therese. Voor Tanja. Voor Karen. Ze voelde dat ze twee personen was. De vrouw die op de vloer lag, en de vrouw die rechtop stond en vocht. Ze had veel haat in reserve. De angst was weggevlogen. Maar kwam ook direct weer terug.

C ato Isaksen wist de verdomde auto te passeren. De vrouwe- lijke chauffeur had het portier geopend en zwaaide om hulp. De rechercheur schudde woedend zijn hoofd en reed haar zo snel voorbij dat de sneeuw onder de achterwielen opspatte. De sneeuwvlokken vielen met bakken de hemel uit. Hij reed als een wilde over de smalle wegen tot hij bij de middelbare school van Borgen weer op de hoofdweg uitkwam. Hij passeerde een langzaam rijdende Honda. De auto begon te slippen, maar hij wist hem op de weg te houden.

Hij passeerde een paar kinderen die langs de weg liepen. Hij begon aan de lange beklimming naar Yardèsen. Jongeren met snowboards en slalom- ski's waren van de skipiste op weg naar huis. Hij trapte driftig het gaspedaal in. De auto moest op de gladde stukken weg niet tot stilstand komen.

De ruitenwissers werkten als gekken. Hij kon de lichten van de skipiste boven op de heuvel zien. Die slingerden zich als een gouden kralenketting door de sneeuwjacht.

Plotseling dook voor hem een auto op. De wielen slipten op het gladde wegdek. Cato Isaksen schreeuwde luid. "Maak dat je wegkomt!"

Verder naar boven zag hij de koplampen van een auto die op weg was naar beneden. Hij nam het risico, draaide hard aan het stuur en schoot met zijn auto naar de linker weghelft. Hij passeerde de auto die voor hem reed. De auto die hem tegemoetkwam, knipperde als een gek met zijn lichten. Hij schoot op het allerlaatste moment weer naar rechts. Kreeg zijn auto weer in het rechte spoor en legde snel het laatste stuk af. Een zwarte Mercedes stond langs de weg geparkeerd, vlak bij de oprit naar het huis van de Gebers.

Hij draaide de oprit op en trapte hard op de rem. Hij zette de motor uit en trok de handrem aan.

Afgezien van een buitenlamp naast de voordeur lag het huis compleet in het donker. Boze sneeuwvlokken dwarrelden in het licht. Hij

rende naar de deur. Hij bonsde en sloeg en belde. Hij legde zijn oor tegen de brievenbus en luisterde. Verschillende keren schreeuwde hij haar naam. "Berit Geber! Mevrouw Geber!"

Opeens zag hij de grijze voetsporen die op het punt stonden weer vol te sneeuwen. Hij volgde ze de hoek om en verder naar boven langs de zijkant van het huis. De hele tijd vloekte en praatte hij luid tegen zichzelf.

Aan de achterkant lag het met sneeuw bedekte grasveld en daarachter het bos. Een eenzame lamp aan de muur bij het grote kamerraam en de verandadeur wierp een hulpeloze cirkel van licht op een grote, bruine boom. De voetsporen stopten bij de boom. De sporen liepen weer terug, langs dezelfde weg als ze waren gekomen.

Hij ploeterde verder door de sneeuw naar het grote kamerraam. Hij drukte zijn gezicht tegen het donkere oppervlak. Zijn adem vormde onmiddellijk een wasemvlek op het glas. Binnen was het helemaal donker, op een klein streepje licht van de b uitenlamp na dat over het bloe menpatroon van de bank viel en vervolgens verder liep in een lange streep over de vloer.

Hij staarde de kamer in. Zijn ogen raakten meer en meer gewend aan het donker. Hij dacht een zwak geluid te horen. Maar het stierf onmiddellijk weer weg.

Hij wilde zich juist terugtrekken, toen er in de lichtstreep iets bewoog. Een voet. Toen was het weer weg.

Cato Isaksen reageerde ogenblikkelijk. Hij pakte een groot houtblok van de keurige stapel tegen de muur. Tilde het boven zijn hoofd en gooide het uit alle macht tegen het raam.

hij hoorde het geluid van haar sterren toen het glas brak.

Hij had ze in haar glanzende ogen gezien. Die dag, in het ziekenhuis, lang geleden. Hij herinnerde zich hoe ze in het bed had gelegen. Het beddengoed als een wolkendek om haar heen. Met bovenop een wollen deken als de vacht van een dier. Hij had zich volledig één met haar gevoeld. Niet op de manier zoals een man iets voor een vrouw voelt. Nee, sterker. Ze was als hij. Ze was hem.

De onschuldige ogen die haar gedachten zeefden. En de pijn. Het lichaam bedekt met donshaartjes. Alsof ze een klein, hulpeloos dier was. Je moet me helpen, smeekte ze.

Hij dacht aan wat ze hem had verteld, hoe ze haar behandelden. Arrogant en kwaadaardig. Alleen Hanne Marie houdt echt van me. Mama en Therese en Ida ... ze maken me nerveus. Ze hadden het erover om te verhuizen. Zonder mij. Eerst wilde Therese niet dat ik bij hen kwam wonen, ze zei dat ik te zacht was, te dwaas. Ida was het met haar eens, maar ze vond dat ze me een kans moesten geven. Hanne Marie is verdrietig, omdat er geen plaats voor haar is. Mama haat alles wat ik doe. Ik weet niet wat ik moet doen zodat ze van me zullen houden.

Hij herinnerde zich haar stem. Licht en teer als een zilveren draad. Hij herinnerde zich precies hoe iel hij klonk, alsof hij samen met haar lichaam was veranderd. Aan de proporties aangepast.

Hij herinnerde zich de witte kamer en het glimmende bed. Het kleine spiegeltje op haar nachtkastje, met een geslepen rand. De lijst was beplakt met kleine schelpjes. Ze vertelde dat ze die, toen ze klein was, op het strand had gevonden. Hij herinnerde zich dat hij in de spiegel keek. Uiteindelijk loste het spiegelglas op en leek het op water. Door het water werd het licht gebroken en werden de kleuren zichtbaar, als in een regenboog. Maar toen hij zijn hoofd omdraaide, was er een punt,

een klein vierkant, waardoor de kleuren verdwenen. En in het kleine vierkant herkende hij de pijn. Die was verpletterend, en de herkenning werd steeds groter. Dat was het moment waarop hij had besloten haar te helpen.

C ato Isaksen wierp zich op de man achter de bank. Hij rukte zijn hoofd ruw achterover. Hij gebruikte alle woedende kracht die zich in hem had opgestapeld. De woorden stroomden uit zijn mond. Zijn hart was een wild beest. Zijn handen waren van ijzer.

Hij sleurde de man van de vrouw af. Schopte hem verschillende keren hard in zijn zij. De moordenaar schreeuwde van pijn. Merkwaardige kreten, die ook iets anders inhielden. Een leeg verdriet, een doordringende pijn.

Cato Isaksen tilde Berit Geber op. Ze woog niets in zijn armen. Een spastische beweging schoot over haar gezicht. Hij legde haar voorzichtig op de bank.

De man op de vloer was stil geworden. Cato Isaksen zakte hijgend in elkaar. Hij leunde tegen de tafelrand. Toen stapte Roger Hoibakk opeens door de gebroken ruit naar binnen. Hij bleef even staan, als in een corona funebris, een rouwkrans van glas, met het licht van de buitenlamp rustend op zijn schouders. En sneeuw, als witte sterren in zijn donkere haar.

Noppes stond plotseling weer op zijn benen. Hij nam met één sprong het kleine trapje naar beneden en stond een tel later bij de voordeur.

Roger Hoibakk ging op hetzelfde moment achter hem aan. Hij zweefde de trap af en legde zijn handen op de schouders van de man op het moment dat die de deur opende om naar buiten te verdwijnen.

De luchtstroom ging alle kanten op, de trap omhoog, door het kapotte kamerraam.

Roger Hoibakk gooide de moordenaar op de vloer, wrong zijn handen op zijn rug en deed hem de handboeien om.

Berit Geber probeerde overeind te komen. Cato Isaksen liep naar haar toe. Hij legde zijn handen achter haar rug en hielp haar. Ze leunde zwaar tegen de rugleuning en pakte met beide handen haar pijnlijke hals, waar de vurige roodblauwe plekken steeds beter zichtbaar werden. Ze schraapte voorzichtig haar keel, probeerde iets te zeggen.

Cato Isaksen schudde zijn hoofd en liep naar de keuken om een glas water te halen.

Toen hij terugkwam deed hij een lampje aan.

Ze nam het glas met trillende handen aan, legde haar mond tegen de koude rand en nam een klein slokje. Ze schraapte opnieuw haar keel en wist een woord uit te brengen. "Bedankt", fluisterde ze.

Cato Isaksen knikte even en liep door de ronde cirkel in de gebroken ruit naar buiten. De cirkel leek werkelijk op een rouwkrans van glazen bloemen. In zijn hoofd hoorde hij steeds opnieuw het lawaai van de glassplinters.

Hij keek naar de lichten van de skipiste. Hij kon ze zien tussen de zwarte bomen, die de hemel in kleine stukjes sneden. Een lange rij parels van licht. Een gele slang die zich steeds verder naar boven draaide en eindigde in een alles opslokkende duisternis.