***

Tanja Geber slaapt zo licht als water. Maar door haar water- slaap heen voelt ze een onrust. Hij begint op een onbekende plaats. Op de bodem, in het slib van het bewustzijn. De onrust heeft een herkenbare geur, of fracties van een herkenbare geur. Hij stroomt door het water. Het lukt haar niet de koppeling naar herkenning te maken. Want ze slaapt. Maar haar hersenen registreren alles, en maken de koppeling naar haar zenuwbanen. Zo is het. Ze weet het nog niet. Maar haar lichaam weet het. Haar lichaam is een werktuig. Een zorgvuldig afgesteld werktuig.

Ze droomt dat ze iets hoort. Robuuste geluiden van leven. Gebulder van mensen die huilen en lachen. Kinderen die gillen. Dat gelooft ze tenminste. Maar ze hoort het allemaal als stilte.

De angst is een massa die leeft van mensen. De angst heeft sterke instincten en wil alles opeten wat binnen bereik ligt.

Tanja Geber wordt wakker. Ze trekt het dekbed helemaal over zich heen, maar gooit het dan ook onmiddellijk weer af. Ze staat op, loopt de slaapkamer uit en de woonkamer door. Ze loopt naar Ida's kamer. Maar ze gaat niet naar binnen. Ze drinkt water uit de kraan en gaat Thereses kamer binnen. Ze kruipt in haar bed. Ze pakt haar nachtpon, die in elkaar gefrommeld onder het kussen ligt. Ze drukt hem dicht tegen haar gezicht. Hoeveel uren is het geleden dat Therese nog leefde? Ze begint te rekenen. Ze weet dat het met elke minuut die verstrijkt moeilijker en moeilijker wordt om haar terug te halen.

De psychiater had haar gevraagd om het verdriet en de Duisternis na de dood van haar zus te beschrijven. Het was niet moeilijk geweest. Tanja Geber wist wat ze hem zou vertellen. Ze vertelde hem over haar gedachten en dromen. Daarna vroeg hij haar een brief te schrijven aan haar beste vriendin.

"Alsjeblieft", zei ze mistroostig. "Het gaat goed met me, ik heb geen hulp meer nodig. Het is mama, hè, zij zegt dat ik nog steeds hulp nodig heb."

"De dingen zijn veranderd", zei hij. "Er is een bijzondere situatie ontstaan. Ik weet niet of jij het aankunt."

"Dat Therese dood is, bedoel je?"

Hij knikte even. "Het is belangrijk dat je niet opnieuw met Dun- Dwaas gaat flirten."

"Houd op die belachelijke naam te gebruiken." Tanja keek hem geïrriteerd aan. Ze zonk wat dieper weg in haar stoel. Voelde hoe de machteloosheid grip op haar kreeg. Het was al een paar weken geleden sinds ze hier voor het laatst was geweest.

Sven Wangberg keek zijn patiënt aan. Op een bepaalde manier was ze anders. Ze was minder afwezig en kwetsbaar. "Ik heb begrepen dat je de dood van je zus aanvaardt, dat je er goed mee omgaat", zei hij.

Tanja Geber schudde het hoofd en staarde naar haar handen. "Nee", zei ze, "het gaat niet zo goed."

"Maar je accepteert het?"

"Heb ik een keuze?"

"Eet je?"

Ze knikte. "Ja, ik eet, maar niet zoveel als ik weet dat ik zou moeten."

"Waarom niet?" Hij leunde achterover in zijn stoel en keek haar aan.

Tanja Geber hief haar gezicht weer op en zuchtte. Ze was deze afspraken echt zat. Ze voelde dat ze het ergste had gehad. "Ik word niet weer ziek", zei ze vastbesloten, terwijl ze even naar de foto van zijn gezin

keek. De foto was genomen op het grasveld voor het witte, vrijstaande huis. Zijn mooie, donkerharige vrouw glimlachte haar toe. Hun zoon zat op haar schoot. Hun dochter stond erachter.

"Oké", zei hij, "het is mooi dat je dat hebt besloten."

"Hoe oud zijn je kinderen?"

Zijn gezicht veranderde, werd minder ernstig. "Ze zijn zeven en negen", zei hij.

"Hoe heten ze?"

Sven Wangberg lachte even. "Tanja", zei hij, "we zijn hier niet om te praten over mijn gezin, we moeten over jou praten."

"Waarom heb je een foto van hen op kantoor als je niet over hen wilt praten? Je moet er toch rekening mee houden dat mensen nieuwsgierig worden."

"Daar heb je gelijk in."

"Je ziet hen toch elke dag, je hoeft hier toch niet de hele dag naar hun foto zitten te kijken?"

"Daar heb je ook gelijk in." Hij glimlachte.

Tanja merkte dat ze de foto niet leuk vond. Ze vond het helemaal niet leuk dat Sven Wangberg een gezin had. Ze wilde hem voor zichzelf. Zijn gezin vervreemdde hem.

De telefoon op het bureau voor hem rinkelde. Hij nam de hoorn op en Tanja kon duidelijk horen dat aan de andere kant een vrouwenstem klonk. Uit zijn antwoorden begreep ze dat het zijn vrouw was.

"In orde", zei hij, terwijl hij het gesprek probeerde af te sluiten. "Ik ben nu bezig, Nita", sloot hij het gesprek af. "In orde, prima", zei hij, en hij legde de hoorn neer.

Tanja zonk als het ware in haar eigen lichaam naar binnen.

"Nu doe je weer alsof je een klein meisje bent", zei hij. "Ik dacht dat we het erover eens waren dat je niet meer klein bent."

Ze ging rechtop op haar stoel zitten en voelde aan haar hoofd; ze voelde een pijnlijke rilling over haar voorhoofd glijden. "Ik wil vandaag niet meer", zei ze.

"Goed", zei hij.

Ze keek naar de grijze gordijnen met het eentonige patroon. "Wat heb je saaie gordijnen", zei ze. "Is dat zodat mensen zich triest voelen als ze hier zijn? Of zodat ze niet worden afgeleid door vrolijke kleuren?"

Sven Wangberg glimlachte mild. "Mijn vrouw heeft ze uitgezocht", zei hij."Het waren vast de duurste die ze kon vinden."

Tanja schreef de brief diezelfde avond nog. Lieve Dun-Dwaas,

Ik weet dat jij wilt dat ik lucht zal worden. Dat we allebei zo dun zullen worden dat we bijna verdwijnen of helemaal verdwijnen. En ik weet dat je dat wilt omdat je van mij houdt. Daar ben ik je dankbaar voor. We hebben zoveel dezelfde gedachten, jij en ik. We willen altijd hetzelfde. Ik ben bang dat ik je kwijtraak. Ik voel dat ik alleen niemand ben, samen met jou ben ik sterk.

We delen een lichaam. Het skelet, de spieren, het vlees en het vet. De aderen en het hart. Nu Therese dood is, wordt het nog moeilijker. Ik kan niet tegen de gedachte dat ik jou ook nog moet missen. Ik kan me een leven zonder jou niet voorstellen. Je bent zo dun als een streep in mij. Je bent zo mooi als een stukje tule. Je danst en leeft en lacht. Je verbrandt samen met mij calorieën. Ik wil je hebben. Zo is het. Ik geloof dat we samen een evenwicht kunnen vinden. Jij en ik. Ik en jij.

Ida. lachte tegen het raam. Ze stond in Tanja's kamer en gebruik- te het raam weer als spiegel. Het glas was een spiegel.

Ze droeg een rode trui. Haar borsten leken daarin groter. Ze had een smalle taille. Ze droeg een zwarte broek en had blote voeten. "Ik denk dat ik die zwarte schoenen aandoe", zei ze en keek naar de lompe, hoge schoenen die half onder het bed lagen.

"Misschien moet ik toch een rok aandoen", riep ze naar Tanja, die in de kamer zat te wachten.

Opeens stond Tanja in de deuropening. "Ik vind dat je er zo prima uitziet, Ida", zei ze. "Maar je kunt de gordijnen beter dichttrekken, iedereen kan je zien."

Ida lachte naar haar. "Ik gebruik het raam als spiegel", zei ze. "Het kan mij niet schelen of een of andere oude kerel naar me staat te gluren."

Ze liep naar het raam toe en drukte haar gezicht ertegenaan. "Het is koud buiten", zei ze. "Het is herfst, Tanja."

Toen begon Tanja te huilen. Ze drukte haar handen hard tegen haar gezicht en snikte. "Het is herfst en het wordt al gauw winter en Therese is er niet meer", snikte ze. "Ik ben niet in de stemming om uit te gaan."

Ida liep naar haar toe. "Kom op nou", zei ze. "Het was dom van me om dat van de herfst te zeggen. Ik dacht niet goed na. Maar het zal je goeddoen er even uit te gaan. Marius zal teleurgesteld zijn als je niet naar het feest gaat."

Tanja hield op met huilen en haalde diep adem. "Arme Marius", zei ze. "Ik ben de laatste tijd niets waard. Bijna altijd aan het huilen. Ik mis hem. Ik mis hem echt", zei ze. "Hij doet wat hij kan om me te helpen, maar het lukt me niet om me open te stellen."

"Vind je deze lippenstift te donker?" Ida draaide zich naar haar om. "Hij is bijna zwart."

Tanja haalde haar schouders op. "Het staat je wel", zei ze.

Er werd aan de deur gebeld. Het was Hanne Marie. Ze droeg een grote, vormeloze spijkerbroek en een soort tuniek. Haar haren zagen er net zo triest uit als anders, alleen waren ze nu fris gewassen. "Hallo", glimlachte ze onzeker terwijl ze haar schoenen uitschopte.

De lift zoemde weer naar beneden. "Dat zijn vast Teddy en Marius", zei Ida en liep naar de balustrade om naar beneden te kijken. Ze zag niemand, maar hoorde dat iemand de liftdeur opendeed en in de lift stapte.

Het was Teddy. Hij nam een diepe trek van zijn sigaret en trapte hem uit op de vloer voor de deur. "Het rookverbod geldt natuurlijk nog steeds", grijnsde hij.

Ida stond op blote voeten in de deuropening. "Je hebt je helemaal niet netjes aangekleed", constateerde ze.

"Dat is toch niet belangrijk", zei Teddy geïrriteerd.

"Wat vind je ervan?" Ida maakte een kusmondje. "Nieuwe lippenstift."

Teddy schoof haar voorzichtig aan de kant. "De lippenstift is oké", zei hij. "Maar verder zie je eruit als een lijk. Je bent verschrikkelijk bleek met dat zwarte haar."

Ida gooide haar hoofd achterover en lachte. "Jij hebt zeker liever dat ik eruitzie als een dom blondje, of misschien met rode haren?"

Teddy toonde zijn scheve glimlach. "Rood is oké", zei hij. "Maar dommer dan je bent, word je toch niet", zei hij, terwijl hij haar een vriendschappelijk klopje op haar achterste gaf. "Waar is Marius?"

"Hij komt eraan", zei Tanja.

Berit Geber koos voor de trappen. Ze voelde een zekere afkeer voor liften, was altijd bang dat ze tussen twee verdiepingen bleven steken.

Ze had een middagwandelingetje gemaakt. Ze moest gewoon het huis uit. Ze voelde zich voortdurend onrustig en depressief. Ze zat zichzelf in de weg. Ze wist dat ze met de voorbereidingen voor de kerst moest beginnen, maar werd al misselijk bij de gedachte. Voor Tanja en Karen en voor Rolf moest ze het toch zien klaar te spelen. Rolf had het moeilijk met zichzelf, maar ze had niet het gevoel dat ze dichter bij elkaar kwamen, eerder het tegenovergestelde. Nu was hij voor drie dagen naar Bergen.

Zelf had ze af en toe een moment dat ze voelde dat ze één was met God, dat hij echt het verdriet van haar afnam en het verstrooide totdat er geen stukje verdriet meer over was. Maar die momenten duurden nooit lang. Ze dacht aan de bijbelteksten die ze aan het lezen was, steeds

weer opnieuw, om een antwoord te vinden, om het zwarte verdriet te onderdrukken. Aan de spreuken van Salomo. Haat verwekt krakelen, maar liefde bedekt alle overtredingen.

Er hing een etenslucht in het trappenhuis. Ze hoorde ver boven zich een kind huilen. Ze schrok op toen het kind kennelijk een schop tegen de balustrade gaf. Het ijzeren geluid plantte zich naar beneden voort. Toen hoorde ze een boze vrouwenstem. Ze dacht aan haar eigen kinderen, haar drie meisjes. Een beeld vertoonde zich op haar netvlies. Zomer aan zee. Drie naakte, kleine meisjes op een rijtje met hun ruggen naar haar toe. Een eindje verder op het strand zat ze zelf op een kleed te zonnebaden. Karen was twee jaar, Tanja en Therese waren vijf. Ze herinnerde zich dat ze het jammer vond dat ze haar fototoestel thuis had laten liggen. Ze zou het moment nooit vergeten. Met de zon, de hemel, de zee en de kinderen.

Er stonden veel schoenen buiten voor de deur. Ze belde aan. Tanja deed de deur open. Ze keek verrast naar haar moeder. "Jij?" vroeg ze. Berit Geber stond daar met haar Schots geruite broek, haar mooie jas en haar keurig verzorgde kapsel.

Berit Geber keek haar dochter aan. "Ik heb een wandelingetje gemaakt", zei ze. Tanja forceerde een grimas. Het was duidelijk dat ze nog uit zou gaan. Uit de kamer klonken stemmen en gelach, en het geluid van de televisie die aanstond.

"Je gaat toch niet uit?" vroeg ze.

Haar dochter keek haar aan. "Toch wel", zei ze. "Eventjes."

"Het is pas een paar weken geleden dat Therese is gestorven, dan kun je toch niet..."

"Ik ga maar eventjes, mama", zei Tanja terwijl ze de tranen vervloekte die zich uit haar ogen naar buiten persten. Ida kwam de gang in rennen. "Hallo, Berit", zei ze snel en liep verder naar de keuken.

Berit Geber gaf geen antwoord. Niemand had de lift gehoord; toen ging plotseling de deur open en Marius Berner stapte eruit. "Hallo", zei hij vrolijk terwijl hij de rits van zijn jas naar beneden trok.

Tanja keek hem ongelukkig aan voor ze de deur dichtsmeet en door de badkamer naar haar kamer rende.

J e hebt een mooie brief geschreven aan je beste vriendin, Dun- Dwaas", zei de psychiater terwijl hij haar warm aankeek. "Nu wil ik dat je nog een brief gaat schrijven."

"Aan wie dan?" Tanja keek Sven Wangberg vermoeid aan.

"Aan je vijand Dun-Dwaas."

Tanja Geber rolde met haar ogen. "Hou op", zei ze kribbig. "Mijn vijand? Dit is gewoon een kinderspelletje."

Hij schudde zijn hoofd. "Dat is het niet", zei hij.

"Maar Dun-Dwaas is mijn vijand niet, dat weet je toch wel! Vorige keer zei je dat ze mijn beste vriendin was."

Hij schudde nog een keer zijn hoofd. "Nu lieg je, Tanja. Je haat Dun- Dwaas. Je hebt zelf gezegd dat je haar wilt vermoorden."

"Haar vermoorden, jezusmina. Een eetstoornis vermoorden. Bewaar me."

Sven Wangberg stond op. "Je moet zon brief schrijven", zei hij rustig terwijl hij naar haar toe liep. "Het maakt deel uit van de behandeling." Hij legde een hand op haar schouder. Ze weerde hem snel af.

"Bovendien moet je weer eens naar Torkei Bru. Hij maakt zich ongerust over je."

"Mooi niet", zei Tanja kwaad. "Dat doe ik echt niet."

"Dat doe je wel. Ik vind dat je er weer magerder uitziet." Hij vroeg haar haar mouwen op te rollen. "Je kunt kiezen. Of je gaat uit vrije wil naar de dokter, of ik neem contact met je moeder op."

"Nee." Tanja keek hem verschrikt aan. "Je neemt geen contact met mijn moeder op. Dat mag je niet. Ik ben achttien geweest, ik ben meerderjarig. Ik neem zelf mijn beslissingen. Niemand kan mij dwingen om naar jou toe te gaan of naar die idiote dokter."

De psychiater zuchtte."Dat weet ik", zei hij terwijl hij haar arm bestudeerde. "Maar dit gaat niet alleen om wetten of regels."

"Ik ga er wel vrijwillig heen", zuchtte Tanja en voelde zich al misselijk bij de gedachte. Ze wist waar haar moeder mee op de proppen zou komen als ze weigerde. Sinds ze een klein meisje was, was Torkei Bru hun huisarts geweest. Oom Bru had moeder hem genoemd. Tanja had er toen al een hekel aan om naar hem toe te gaan. Iedere keer dat ze ernaartoe ging, kreeg ze een bloedtest of een hoestdrank of een spuit. Bovendien was hij lelijk. Hij was afstotelijk en kaal. Zijn belachelijke bakkebaarden irriteerden haar. En hij rook naar zweet. Een dokter mocht niet naar zweet ruiken.

Vier jaar geleden, toen Dun-Dwaas in haar was komen wonen, was hij begonnen hen beiden te wegen.

"Ik zal een afspraak voor je maken. En je moet die brief schrijven", besloot Sven Wangberg resoluut.

Ze legde haar pen weg. Haar gezicht was nat van tranen. Ze legde haar hoofd in haar handen en huilde. Het was stil in de flat. Ida was aan het werk in Cubus. De winkel ging om acht uur dicht. Het was nu tien voor.

De pijn was terug, alsof ze moest worden gestraft. Iedereen wilde haar steeds straffen. Ze wilde dat ze het begreep, hoe pijnlijk de waarheid ook mocht zijn.

Lieve Dun-Dwaas, mijn vijand,

Ik ben gedwongen om jou te schrijven. Ik kan het net zo goed meteen goed doen, anders moet ik het toch weer opnieuw, en weer opnieuw, en weer opnieuw doen.

Ik haat je. Je loopt de hele tijd achter mij aan. Je laat me nooit met rust. Je moet maar een nieuw lichaam vinden om in te wonen. Je bent een na- aper, een aap. Je bent een pad. Je bent geel en giftig. Je schermt me af van mezelf, zodat ik nooit de echte Tanja leer kennen. Je bent laf en jaloers en dom. Ik haat je.

Daarna liep ze naar haar bed en ging erop liggen. Ze draaide zich op haar zij. Toen dacht ze: ik zou ze allemaal wel kunnen vermoorden. De psychiater en de dokter en mama. En Dun-Dwaas.