***

I ngeborg myklebust was tevreden dat cato isaksen was terug- gekomen. Hij was de beste rechercheur die ze had. Hij had een veelzijdig intellect. Hij was sterk, nerveus en listig tegelijkertijd. Hij was volhardend en koppig en durfde op een andere manier te denken. Het kon weliswaar een tijdje duren, maar keer op keer was gebleken dat hij door toevalligheden met elkaar in verband te brengen en de stukken een voor een op hun plaats te leggen, in staat was een patroon samen te stellen waardoor langzaam maar zeker de moordenaar werd ontmaskerd. Ze moest toegeven dat ze hem misschien niet altijd het krediet gaf dat hij verdiende. Maar het irriteerde haar dat zijn gezin zoveel eisen aan hem stelde. Ze wilde hem daarin zeker niet aanmoedigen. Slechts een paar keer had ze zijn echtgenote ontmoet. Zij maakte een zelfverzekerde indruk, maar was verder niet geïnteresseerd in het recherchewerk. Dat was een nadeel. Rechercheur op de afdeling Moordzaken was meer dan een beroep, het was een levensstijl. Iedereen moest daar zijn steentje aan bijdragen. Het gezin moest bereid zijn iets op te offeren. Haar eigen man had door de jaren heen veel moeten opofferen. Op die manier had ze het ver geschopt. Haar instelling was dat werk op de eerste plaats kwam. Geen enkele rechercheur met zelfrespect zou andere prioriteiten kunnen stellen. Dat zou de rechtszekerheid beïnvloeden. Dan zou het hek van de dam zijn. Zelfs toen haar eigen dochter klein was, stelde ze haar baan boven alles. Daarom had ze vandaag de dag een leidinggevende positie. Het had tijd gekost, maar ze had geduld getoond. Vrouwen moesten leren prioriteiten te stellen. Ze moesten hun leven in eigen hand nemen en achter hun keuzes durven staan. Dat het niet zo geweldig goed was gegaan met haar dochter, was een ander verhaal. Ze koos ervoor te geloven dat de dingen zeker niet anders waren gegaan als zij zich had opgeofferd.

Cato Isaksen ging in trance van de ene vergadering naar de andere. Het was alsof zijn gezicht met een masker was bedekt. Hij gedroeg zich normaal. Zei wat hij moest zeggen, deed wat hij moest doen. Nam de telefoon op als die overging. Niemand leek iets aan hem te merken. Maar vanbinnen was het een chaos. Het beeld van zijn zoon die stoned op de bank zat. De bedompte lucht in de woonkamer. Het donkergrijze licht in de kamer. Het trieste gevoel mislukt te zijn. Volstrekt, volledig mislukt. De pijn was afschuwelijk. Hij dacht dat hij gek zou worden.

Hij had Bente gebeld en haar gevraagd met de bus naar huis te komen. Eerst had hij het haar willen besparen, hij wilde haar met de twee andere kinderen in het huisje laten blijven. Maar hij kon niet. Hij durfde Gard niet alleen te laten. Was bang dat hij zou weglopen of zich van het leven zou beroven. Nu lag hij thuis te slapen.

Cato Isaksen keek de hele tijd rusteloos op de klok. Hij had er nooit bij stilgestaan hoe levensgevaarlijk het was om kinderen te hebben. Hij had het hebben van kinderen als positief en veilig beschouwd. Hij had gedacht aan liefde en intimiteit, aan saamhorigheid. Maar kinderen waren gevaarlijker dan wolven. Ze sloten zich aan en maakten zich los, hadden hun eigen wil en hun eigen leven. Ze konden goed of fout kiezen, onafhankelijk van de mening van hun ouders. Hij was bang voor de dood geweest, waar hij dagelijks mee in aanraking kwam. Hij had ergens gelezen dat tussen duisternis en duisternis de dag de langste etappe is. En de gevaarlijkste. Hij schaamde zich. Had spijt. Was kwaad op zichzelf. Verontwaardigd. Hij was woedend. Hij was verdrietig. Hij was bang. Hij was vervuld van een kilte die niet van ophouden wist.