***

E r hing een warme, weeïge geur in de kamer. De radiatoren werkten op volle kracht. De gordijnen waren half dichtgetrokken. Sigrid had het licht bij haar bed aan. Georg was moe en zeurderig. Hij sprong bij zijn moeder in bed en lachte toen hij zijn kleine zusje zag, dat in een bedje van doorzichtig plastic lag dat naast Sigrids bed stond.

"Hij is vandaag veel buiten geweest", zei Cato.

"Hoe koud is het buiten?" vroeg Sigrid bezorgd, terwijl ze haar lippen op Georgs hoofdje drukte.

"Ik weet het niet precies", antwoordde Cato. "Drie of vier graden onder nul."

Hij zag het verfomfaaide boeket rozen dat in een glanzende ziekenhuisvaas op het nachtkastje stond. Sigrid volgde zijn ogen. "Van Hamza", glimlachte ze.

"Het gaat dus goed?" vroeg hij.

"Het is in het begin wel vermoeiend. Ze is ook bijna vier weken te vroeg geboren. Maar ze is goed gezond. Ze weegt ruim vier pond."

Cato keek naar het kind en was blij dat het niet van hem was. Ze had een dikke, zwarte bos haar.

Het was alsof Sigrid wist wat hij dacht. "Ben je jaloers?" vroeg ze.

Hij schudde heftig zijn hoofd. "Ik kan je verzekeren dat ik dat niet ben", zei hij. Hij dacht aan de drie kinderen die hij al had. Dat was meer dan genoeg. Opgroeiende kinderen waren een proces dat hij niet begreep en niet in de hand had. Hij kon niets sturen. Alles was anders dan hij van tevoren had bedacht. Hij voelde een enorme onmacht bij de gedachte aan zijn vaderrol. Die beheerste hij niet zonder meer.

Sigrids gezwollen borsten puilden onder het ziekenhuisjasje uit. Hij dacht aan haar geteisterde onderlichaam.

"Ze doet me denken aan Georg", vervolgde Sigrid. "Hoewel ze natuurlijk wat donkerder is. Dat is zo sterk." Ze keek naar hem op. Er glinsterde een traan in haar ooghoek. "Ik was vergeten hoe het was. Hoewel het pas drie jaar geleden is dat Georg werd geboren. Kinderen baren is een landschap", zei ze. "Ik was een paar van de kleuren vergeten."

Georg was met zijn gezicht in het dekbed in slaap gevallen. "Arm kleintje", zei ze en ze aaide hem voorzichtig over zijn hoofdje. "Kun je hem straks naar huis, naar Hamza brengen? Dan kan hij hem morgen naar de crèche brengen. Hij was net weg toen jullie kwamen, snap je?"

Cato Isaksen knikte.

"Je bent een goede vader, Cato", zei ze.

Toen draaide hij zich abrupt om. Zijn kin begon te trillen.

"Cato?"

"Nee", zei hij, "er is niets." Hij schudde zijn hoofd en zuchtte. Hij draaide zich langzaam weer naar haar toe."Het is Gard", zei hij toonloos. "Hij gebruikt al een jaar lang drugs."

"O nee, Cato", zei ze verdrietig. "Wat spijt me dat." Ze ging overeind zitten.

Op hetzelfde moment had hij spijt dat hij het had verteld.

"Ik ben zo blij dat je het mij hebt verteld", zei ze ernstig. "Ik zal je helpen zoveel als ik kan."

Hij schudde zijn hoofd."Dat kun je niet", zei hij. Hij voegde eraan toe dat Bente en hij het samen wel zouden redden. "We hopen dat het goed gaat."

"Ik kan je helpen", zei ze.

"Hoe dan?"

"Door het beter te begrijpen", zei ze, "als het bijvoorbeeld moeilijk voor je is om Georg op tijd te halen. Dan kan Hamza hem misschien met de trein naar Asker brengen. Of ik, als de baby wat ouder is."

"Ik wil niet dat je dit tegen Hamza zegt", riep hij uit.

"Nee, nee", zei ze. "Maar hij is een goed mens, hij veroordeelt niemand."

"Ik wil absoluut niet dat hij het weet", herhaalde Cato.

"Oké", zei Sigrid. "Dan blijft het tussen ons."

De deur ging open en de vrouw van het bed naast Sigrid kwam binnen. Ze droeg een lichtturkooizen ochtendjas van badstof. Ze knikte even tegen Cato Isaksen. "Ik moet alleen even iets pakken", zei ze tegen Sigrid terwijl ze naar haar bed liep en begon te zoeken in een grote tas die naast haar nachtkastje stond.

Toen ze de kamer weer uit was, keek Sigrid hem recht aan. "Dankjewel, Cato."

"Voor wat dan?"

"Omdat..." ze aarzelde even, "omdat je mij over Gard hebt verteld." Ze slikte om haar tranen binnen te houden. Ze zag er verlegen uit. "Neem me niet kwalijk", zei ze, "maar het is belangrijk voor me om dit te zeggen. Door mij dit te vertellen, laat je zien dat je me vertrouwt. Mijn vader zei altijd dat je je keerzijde op een goudschaaltje moet wegen en hem alleen moet laten zien aan mensen die het waard zijn om hem te zien." Ze glimlachte. "Ik denk dat wij eruit zijn met zijn tweeën", vervolgde ze. "In het begin zag het er heel donker uit, maar nu denk ik dat we zijn waar we moeten zijn. Dat is goed voor Georg."

Dï. wintergolven sloegen stuk op de kale rotsen. tanja geber leunde met haar voorhoofd tegen het glas. De decemberavond had zijn gezicht dicht tegen de ruit aan gelegd. Ze leunde met haar hoofd tegen het koude glas en voelde zich zwart van eenzaamheid. Het gevoel dat iemand haar in bescherming nam, was aan het afbrokkelen. Ze begreep niet wat er rondom haar gebeurde. Het was alsof alles van plaats was veranderd. Rechts, links, boven, onder. Alles was ingebouwd in iets anders. Ze dacht aan wat de psychiater had gezegd over pijn, dat ze die opzocht. Maar ze begreep niet wat hij bedoelde. Het voelde alsof de pijn haar opzocht. Hij verlamde haar en verduisterde haar leven, en deed al het mogelijke om haar tot overgave te dwingen.

Ze draaide zich om en keek naar Randi Johansen, die op de bank lag te slapen. Ze was naar het toilet geweest en had overgegeven. Ze voelde zich helemaal niet goed.

De andere agente was weggegaan om boodschappen te doen in het Rortunet-winkelcentrum. Dat lag een paar minuten verderop.

Het was in de namiddag. De klok gaf vijf over zes aan.

De stilstand zocht zijn weg door haar heen. Er gebeurde niets. Ze luisterde, dacht dat ze iemand hoorde fluisteren in een van de andere kamers. Ze liep bij het raam weg, en liep een voor een de andere kamers binnen. Een wekker tikte maatvast in de slaapkamer. Ze vroeg zich af van wie de flat was. Tengs en Moen stond er op het naamplaatje. Ze wist niet wie die mensen waren. Cato Isaksen had gezegd dat ze zich dat ook niet moest afvragen. "Rustig maar", had hij gezegd, "wij zullen op je passen."

Tanja Geber liep naar Randi Johansen toe. Ze hoorde de regelmatige ademhaling, las het rustige gezicht. Ze glimlachte even en keek naar haar buik. Toen liep ze terug naar het grote raam. Ze hadden niet tegen haar gezegd dat ze bij het raam moest wegblijven.

Aan de andere kant van de kleine baai lag de leegstaande cementfabriek. Hij rees als een grijze reus op. Een grote pijp strekte zich uit naar de hemel. De oude fabriek was gruwelijk en lelijk. Hij bedierf veel van het uitzicht vanuit de nieuwe huizen. Het was helder weer, in de verte kon ze de lichten van Oslo zien.

Tanja dacht aan haar zuster en aan Ida. Ze dacht aan Dun-Dwaas. Ze wist niet wie ze het meest zou missen. Ze dacht aan Hanne Marie. Merkte dat ze haar miste. Hanne Marie begreep het.

Maar het ergste was toch om niet bij Marius te zijn. Ze voelde een enorme honger naar hem. Haar lichaam had zich op een vreemde manier ontplooid. Voor de eerste keer in lange tijd was ze weer aanwezig. Dat gaf een opgelucht gevoel, maar tegelijkertijd was ze ook woedend. Haar voeten zaten in haar voeten, haar borst in haar borst en de rouw- vlekken zaten in haar hoofd en waren bezig een deel van haar te worden. Ze zou verder leven. Daardoor werd haar grijze geweten naar de voorgrond gedwongen. Het licht- en duisternisgevoel streden een bittere strijd. Ze voelde dat dingen binnen in haar stil werden. Misschien was de stilte alleen maar een teken van haar wanhoop. Want het was allemaal absurd. In deze situatie zou alles binnen in haar chaos moeten zijn. Ze wist niet hoe lang ze het zonder Marius zou redden. Ze hield van hem. Maar ze had de politie beloofd tegen niemand te zeggen waar ze was.

Ze voelde hoe de onrust zich in haar bewustzijn omhoogwerkte. Haar adem werd een grijze wolk op het raam. Ze wilde er niet aan denken waarom ze hier in deze flat bij deze decemberzee moest zijn. Ze wist dat niemand kon voorspellen hoe het zou aflopen. Ze keek naar de rollende onrust in het water en voelde hoe de bewegingen in haar rustten, bijna als een regelmatige polsslag.