***

Tanja Geber voelde een uitzinnige woede. De onbekende man belde weer. Dat maakte haar woedend. Speciaal nu, na alles wat er was gebeurd. Het bellen was al lang voordat Therese was gestorven begonnen. Ze herinnerde zich niet precies wanneer.

Nu was hij aan de telefoon. Hij zei niets. Ze kon zijn ademhaling niet horen, hij luisterde alleen maar. Maar instinctief wist ze dat het een man was.

Ida had de vorige keer opgenomen. "Die gek belde, weet je nog?" had ze gezegd. "Denk je dat het belangrijk is?"

Tanja had het hoofd geschud. "Therese werd door een voorbijganger vermoord, maar we kunnen het wel tegen de politie zeggen."

"Ik weet zeker dat ze hem een of andere opmerking naar het hoofd heeft gesmeten, zoals ze wel vaker deed. Die vent werd vast pisnijdig. Hij kon er gewoon niet tegen."

Tanja Geber luisterde aan de telefoon. Er klonk een zwak geruis. Maar alleen van stilte. Ze gooide de hoorn op de haak. Ze werd door zoveel dingen gestoord. Vooral door haar slechte geweten omdat ze niet weer bij haar ouders ging wonen. Maar dat kon ze niet. Alleen de gedachte al maakte haar ziek. En door de komende begrafenis. Ze wist niet hoe ze daardoorheen moest komen. Die begrafenis lag op haar te wachten en maakte haar doodsbang, en hij kwam steeds dichterbij.

De telefoon rinkelde weer, bijna meteen nadat ze de hoorn had neergelegd. Ze greep de hoorn en schreeuwde dat het nu genoeg was. "De politie weet wie je bent", gilde ze hysterisch.

De stem aan de andere kant was rustig. Ze herkende hem onmiddellijk. Het was Torkei Bru. "Neem me niet kwalijk", zei de arts, "dat is nog eens een manier om de telefoon op te nemen. Hoe gaat het eigenlijk met je?" ging hij verder.

Ze haatte zijn stem. Zag hem voor zich met zijn belachelijke bakkebaarden en dikke brillenglazen.

"Goed", antwoordde ze zacht terwijl ze op het krukje naast de televisie ging zitten.

"Goed?"

"Nee", zei ze, "eigenlijk niet. Ik... dat met Therese, dat..."

"Ik begrijp het. Het is verschrikkelijk wat er is gebeurd", ging de dokter verder. "Nu moeten we oppassen dat jij niet weer ziek wordt", zei hij.

Wij, zei hij. Hij praatte altijd tegen haar alsof ze uit meerdere personen bestond. Alsof ze allemaal een deel van haar bezaten: de dokter, de psychiater en haar moeder. Ze haatte de manier waarop hij tegen haar sprak.

"Ik red me wel", zei ze, zichzelf vermannend. Ze wist dat ze met een gewone stem moest spreken, zodat niet hij of een van de anderen het heft weer in handen zou nemen. Zodat ze niet weer thuis hoefde te wonen of zou worden opgenomen. "Ik heb natuurlijk veel verdriet, maar ik red me wel. Ik eet", zei ze en ze pijnigde haar hersenen om iets concreets te kunnen noemen dat ze had gegeten. Brood misschien, of aardappelpuree, of vlees. Maar ze kon het niet zeggen. Ze had echt gegeten, maar alleen een paar tomaten en een paar hardgekookte eieren. Dat was niet wat Torkei Bru wilde dat ze zou eten.