***

Teddy Holm zat in een pub in het oude centrum van Slemme- stad. De ruimte stond stijf van de rook. Van een rookverbod hadden ze hier kennelijk nog nooit gehoord. De zaak was donker en oud, bijna sjofel. Rond een lange tafel zaten een paar mensen te praten en te lachen. Aan een wand hing een affiche van een band met de naam Alles voor vrouwen. Op de voorgrond was een klein, grappig mannetje met een bril te zien. De band zou de komende zaterdag in de pub optreden.

Teddy Holm liep naar de bar en bestelde een alcoholvrij biertje. Hij vroeg of hij de VG mocht lezen die hij achter de bar zag liggen.

Hij voelde zich niet helemaal gerust. De politie wist niet dat Marius Tanja zou ontmoeten. De politie wist niets. Marius had gezegd dat het eigenlijk geheim was, dat Tanja een belofte had gebroken door het te vertellen. Dat gaf hem een onbehaaglijk gevoel. Marius had hem gevraagd om een uur te wachten. Als hij dan nog niet terug was, kon hij gewoon weer naar huis rijden. "Ik neem de bus wel terug", had hij gezegd.

Teddy Holm wist niet waarom hij altijd voor iedereen klaarstond. In wezen voelde hij zich eenzaam. Hij wist dat hij niet goed genoeg voor hen was, dat hij er niet bij hoorde. Eigenlijk waren ze niet zijn vrienden. Hij dacht dat hij hen doorzag. Ze gebruikten hem op de een of andere manier, allemaal. Misschien had Ida dat ook gedaan. Hij wist het niet. Hij wilde er niet aan denken. Hij probeerde zich voor te stellen hoe ze eruit had gezien, de laatste keer dat hij haar zag. Ze had zich omgedraaid en een hand opgeheven om even te zwaaien. Hij wilde eerlijk zijn tegen zichzelf. Maar het lukte hem niet om verder in zijn onderbewustzijn te duiken. Hij wilde eigenlijk niet weten wat het was.

Hanne Marie Skage was ingestort en lag op bed met de gor dijnen gesloten. Het had al een tijd in haar liggen smeulen. Ze was plotseling opgestaan en de trap naar boven op gelopen. Vanbinnen brandde ze. Een gevlekte, droge brand.

Haar ouders reageerden niet onmiddellijk. Maar toen het boven stil werd en ze niet meer naar beneden kwam, was haar vader haar achter- nagegaan. Hij vond haar in bed. Ze sliep niet, maar toch was haar gezicht weg. Ze gaf geen antwoord toen hij tegen haar sprak. Ze kon niet antwoorden, kon niet opstaan. Ze had het opgegeven. Ze voelde hoe haar zware lichaam op het matras rustte. Haar lichaam had het overgenomen. Ze raakte haar lichaam niet kwijt. Ze zou het nooit kwijtraken. Haar lichaam had gewonnen. Het was afgelopen. Misschien zou haar lichaam verdwijnen, misschien een doorzichtig beeld van zichzelf worden. Als ze heel stil bleef liggen. Als ze niet meer at, niets meer dronk. Niet leefde.

Ze keek naar het raam. De gordijnen waren dicht. Ze kende elk figuurtje van het vreselijke patroon. Ze kende elke draad. Iedere keer wanneer een auto op de weg voorbijreed, kroop het licht van de koplampen in de stof en vormde vreemde, gevaarlijke figuren. De draden van de gordijnen waren eigenlijk een gevlochten tuin. Met bessen en bloemen en een paar insecten.

Ze herinnerde zich opeens iets wat ze op school had gelezen. Samuel Beckett had het geschreven. Gewoonte is een ketting waarmee een hond aan zijn eigen braaksel is vastgeketend.

Zo zat alles in elkaar. Ze zat vastgeketend aan zichzelf. Aan al het akelige. Net als haar moeder die beneden in de kamer aan haar stoel zat vastgeketend, aan de donkere kamer. Waar wachtte ze eigenlijk op? Waarom wachtte ze? Wanneer zou er iets gebeuren?

Hanne Marie sloot haar ogen. Alles had een ander geluid. Ze hoorde de hartslag van de dingen. De dingen kleefden aan de binnenkant van

haar oogleden. Ze voelde dat ze genoeg had van haar dingen. Ze verlangde nog maar naar één ding, en dat was van de dingen te worden bevrijd.

Haar broosheid, die nooit legitiem was geweest omdat ze zo groot was, liet nu zijn gezicht zien.

Ze hoorde dat haar vader Torkei Bru belde en hem vroeg of hij direct kon komen. "Alstublieft", zei hij,"er is haast bij."

Hanne Marie deed haar ogen dicht. Ze voelde zich moe. Er was niets meer over om voor te leven. Het was zonsverduistering en nacht tegelijkertijd. Het was time-out.

erit Geber was alleen thuis. Haar man was twintig minuten

geleden vertrokken naar de bijeenkomst van de Lions Club. Hij hadz ichzelf moeten dwingen om te gaan. "Ik ben eigenlijk te moe", had hij gezegd. Maar ze had hem opgebeurd. Ze had een enorme behoefte om alleen te zijn. Karen was naar het zwembad. Daarna zou ze bij een vriendin blijven slapen.

Het was de laatste tijd allemaal zo vreemd. Niemand kon haar kwa lijk nemen dat ze onrustig was. Ze miste Tanja. Zag hoe moeilijk ze hethad met zichzelf en met anderen.

Haar moeder had talloze malen voor haar tot God gebeden. Maar nu was ze daarmee opgehouden. Ze zag niet wat Zijn bijdrage was geweest in deze moeilijke tijd. Ze wist het niet. Misschien wilde God haar straffen. Misschien was het zoals het in de bijbel stond: "Zij die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. De rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht."

Iedere avond trok ze zich terug. Ze bracht het niet op om samen metd e twee anderen te zijn. Zowel Rolf als Karen leed. Maar zelf leed ze het meest. Het gemis van Tanja en Therese was enorm. Therese was dood. Tanja leefde.

Ze kon niet meer huilen. Ze dacht er liever aan hoe ze zich staande moest houden. Misschien moest ze het roer omgooien. Moest ze op een nieuwe manier gaan denken. Van nu af aan was het leven anders. Het zou nooit meer hetzelfde zijn.

Ze stond in de kamer en verbeeldde zich dat Tanja op de bank zat. Ze liep langzaam naar haar toe en legde haar handen op haar schouders. Op het moment dat ze het warme, magere lichaam aanraakte, begreep ze hoe dom en merkwaardig ze zich gedroeg. Ze raakte in paniek. "Ik ben helemaal alleen", zei ze tegen zichzelf. En op het moment dat ze dat had

gezegd, werd haar duidelijk dat dat het probleem was. Ze was echt alleen, helemaal alleen.

Juist op dat moment bewoog er iets buiten voor het raam. Een soort schaduw, een grijs beeld bewoog in de donkere tuin buiten. Het beeld leefde en was kwaadaardig. Scherp als glasscherven stak het door haar heen. Daar buiten in het donker was iets. Iemand stond achter een boom naar haar te kijken. Ze keek naar de schaduw van de boom die over de lichtvlek op de sneeuw lag uitgespreid. De schaduw splitste zich in het midden. Hij bewoog en veranderde. Intuïtief wist ze dat er buiten iemand was die haar kwaad wilde doen.

Torkel Bru's grote, donkere Volvo draaide het erf op. De licht- bundels veegden over de grijze muur met het afgebladderde schilderwerk. Hij bedacht wat een prachtig huis dit zou kunnen zijn. Als een pijl van bont schoot de witte kat weg en verborg zich in de bouwvallige garage achter een paar kisten.

De februarihemel was zwaar van de sneeuw. Alsof hij een grijze woede bewaarde.

Terwijl hij zijn koffertje pakte, keek hij op naar het raam. De gordijnen waren dichtgetrokken. Hij deed zijn dokterstas open en controleerde of alles erin zat.

Terwijl hij de auto afsloot, dacht hij aan het menselijk lot. Niemand wist hoe zijn leven zou worden. Angst en verdriet namen nooit vrijaf. Hij wist alles over de oorlogen in het lichaam. De kleine en de grote. De onschuldige en de gevaarlijke.

Door het geluid van de voetstappen van de dokter over de witte bodem sloeg de kat nog een keer op de vlucht. Deze keer schoot hij onder een steen in de muur die de tuin in tweeën deelde. In een gat van kou en veiligheid. Tussen de andere stenen. Met een bonzend dierenhart.

Tanja Geber liep over de kale rotsen langs de fjord. Ze waren glad, door het water gepolijst. Op sommige plaatsen lag er een dun ijslaagje overheen. Ze bleef staan, dacht dat ze iets hoorde, maar kwam tot de conclusie dat ze alle en het water hoorde mompelen. " Vrees. AAAngst. PPPas op. PPPas op."

Ze trok haar jas dichter om zich heen en liep voorzichtig om niet te vallen. De avond was pikzwart. Een scherpe, ijzige wind sneed over haar wangen. "PPPas op", riep het water.

Tanja Geber liep verder over het bevroren grasveld. Zo dicht bij het water bleef de sneeuw niet liggen. Ze bleef staan en staarde over de donkere, onrustige zee. Het water liet zijn kracht zien. Als een golf in beweging. De zee trok enorm. De golven sloegen met brute kracht op de rotsen. De wind kroop ongeduldig onder haar jas. De kou deed pijn in haar polsen.

Opeens zag ze de lichtflitsen weer. Drie keer achter elkaar. Flits, flits, flits. Ze meende een gedaante te zien die langzaam donkerder werd. Ze glimlachte even. De kou veranderde haar. Ze ging op in het landschap. Ze werd een bruine rots, waarin ijs en stenen krassen hadden gekerfd. Net aderen van graniet. Ze verlangde naar zijn warmte. Ze zouden altijd bij elkaar blijven. Zo voelde ze het. Ze zouden bij elkaar blijven. "Kun je je voorstellen", had hij diezelfde dag op school gevraagd,"dat we ooit uit elkaar zullen gaan?"

"Nee", had ze geantwoord, "nooit."

Hij had geglimlacht en haar op het voorhoofd gekust. "Ik hou van je, Tanja", had hij gezegd. Zo was hij. Zei steeds de goede dingen. Door hem voelde ze zich veilig. Ze hield ook van hem. Het was haast te mooi om waar te zijn. Tanja Geber wierp een snelle blik over de groenzwarte diepte. Ze was bang voor goede dingen. Daar kwam vaak een eind aan.

Haat en kwaadaardigheid zijn gevaarlijke drijfveren als ze in contact komen met een laag zelfbeeld. Ze ontketenen een ring van kou. Hij stond in het donker en voelde dat de wind zich in zijn dijen en benen boorde. Hij had een korte eeuwigheid stilgestaan.

Haat baande zich een weg door hem heen. Hij dacht aan zijn moeder, die had gezegd dat hij ongeschikt, lui, onbruikbaar en dom was. Heel anders dan zijn zus, die haar mouwen opstroopte en voldeed aan moeders voorwaarden. Als het te erg werd, stapte hij in zijn auto en reed hij weg. Naar het centrum, langs de weg of het bos in. Waarheen dan ook. Zo kon hij lange tijd rijden, heen en weer terug.

Hij was niet zo dom dat hij zijn moeder de schuld gaf. Het was zijn eigen schuld, maar hij hield er niet van om op die manier aan zichzelf te denken. Hij was een actief mens. Hij deed zijn plicht. Hij kon op een normale manier met mensen omgaan. Hij kon vrolijk praten met oude dames, tieners en volwassenen. Met wie hij maar in contact kwam. Hij was geen zonderling die zich uit het leven had teruggetrokken. Integendeel, hij was een actief, denkend en zelfstandig individu. Zijn probleem was dat hij er niet tegen kon als hij zag dat het met anderen niet goed ging. Dat was zijn lot. Een zwaar lot om te dragen.

Onlangs had hij een oude dame geholpen een nieuwe keukentafel naar boven te dragen. Had hij niet een halfuur bij haar gezeten en geluisterd naar haar verhaal over hoe eenzaam ze was? En had hij drie dagen geleden niet de trap geboend, hoewel het helemaal zijn beurt niet was? Maar hij deed het 's nachts. Om halfdrie. Het gigantische huis was doodstil. De trap rook naar steen. De dweil was koel in zijn handen. Hij legde zijn handpalm op de vloer. Hij hield ervan steen te voelen. De muren spraken. Ze vertelden over iedereen die er woonde. Over iedereen die er had gewoond en over iedereen die er zou gaan wonen. Zulke flatgebouwen waren altijd vol verschillende mensen. Mensen kochten

zo'n flat omdat ze goedkoop waren. Het was een begin. Maar niemand wilde er de rest van zijn leven blijven wonen. Niemand wilde oud worden in zo'n kleine flat.

Hij wist niet hoe hij zijn woede kwijt moest raken. Hij had zijn handelingen tot gedrag gedegradeerd. Geen doodslag, geen moord, maar gedrag. Het was zijn manier om zijn leven een plek te geven.

Nul Noppes kon niet langer wachten. Nu was het haar beurt. Nu zou ze eindelijk de eer hebben hem te ontmoeten.

erit Geber deed alle lampen in de kamer uit en belde Torkel

Bru op zijn mobiele telefoon. Ze kon de cijfers op de telefoon amper onderscheiden bij het zwakke lichtschijnsel van de buitenlamp door het matglas in de voordeur. De telefoon ging over, maar hij nam niet op. Ze hoorde een mededeling dat ze na de pieptoon een bericht kon achterlaten. Ze drukte de knop in, rommelde in de bovenste lade van de ladekast en vond haar adresboekje. Ze sloeg koortsachtig de bladzijden om en toetste het nummer van Sven Wangbergs mobiele telefoon in. Hij nam meteen op. Ze was hysterisch. Vertelde wat ze had gezien,dat er iemand buiten het raam stond. "Het is echt waar", verzekerde ze hem. "Geloof me alsjeblieft. Het is geen fantasie, echt niet. Waar ben je?"vroeg ze.

"Ik zit in de auto, op weg naar de Lions Club. Ik ben een beetje aan de late kant", zei hij. "Ik had een patiënt..."

"Maar je moet komen", snikte ze. "Nu meteen. Ben je ver weg?"

"Ik ben bij het Esso-station, vlak bij de rotonde."

"Kom, alsjeblieft", herhaalde ze huilend. "Ik ben wanhopig. Ik denk dat ik gek word. Ik zag echt iemand buiten. En Tanja zat op de bank,hoewel ze hier niet is." Berit Geber begon te trillen en hield haar handvoor haar mond. "Ik denk dat ik gek word. Je moet me iets geven."

Hij zuchtte hoorbaar. "Kan dat morgen niet?" vroeg hij vermoeid.

"Nee", gilde Berit Geber. "Alsjeblieft."

"Oké", zei hij resoluut. "Ik zal omkeren, ik kom zo snel mogelijk."

C ato Isaksen liep het oude gebouw weer binnen. Hii pakte zijn jas van de kapstok. De bijeenkomst was begonnen. De mannen zaten aan een ovale tafel zachtjes te praten. Ze bespraken hoeveel geld ze zouden schenken aan een kindertehuis in Roemenië. Sven Wangberg en Torkei Bru waren allebei nog niet gekomen.

Zijn mobiele telefoon ging toen hij op het punt stond het gebouw te verlaten. Hij drukte op de groene knop en hield de telefoon bij zijn oor. Het was Randi Johansen die vertelde dat Tanja Geber was verdwenen. "Haar bewaker was in slaap gevallen", zei ze. "Ik ga er nu naartoe, samen met Asle."

"Goed", zei Cato Isaksen onrustig. "Maar het is wel verrekte stom."

"Ze voelt zich vreselijk ongelukkig", zei Randi Johansen.

"Moet ik iets doen?"

"Hoe bedoel je?"

"Moet ik naar jullie toe komen?"

"Ik geloof niet dat dat hoeft", zei Randi Johansen rustig. "Ze is natuurlijk een wandelingetje gaan maken. Er is een kiosk vlakbij en ook een pub."

"Wees voorzichtig", zei hij,"met het kind en zo ..."

"Ik weet het, vanaf volgende week doe ik alleen nog papierwerk", zei Randi Johansen.

"Is er nog iets nieuws uit het verhoor van De Silva gekomen?" vroeg Cato Isaksen nieuwsgierig.

"Eigenlijk niet. Hij ontkent alles", zei Randi kort. "Maar we hebben meer dan genoeg tegen hem. Mongo heeft open kaart gespeeld en verteld dat Ida op de hoogte was van de drugshandel, maar de anderen niet."

Cato Isaksen knikte voor zich uit. "En verder?"

"Nee, verder niets, alleen dat hij drie flats bezit en geen twee."

"Drie flats?"

"Ja."

Het werd stil aan de telefoon.

"Ben je er nog?" vroeg Randi Johansen.

"Ja", zei hij. "Drie flats en geen twee?"

"Ja."

"In welk flatgebouw ligt de derde flat?"

"In welk flatgebouw?"

"Ja?"

"Voorzover ik me herinner, in het hoogst gelegen flatgebouw, op de vierde of vijfde verdieping", zei Randi Johansen en ze vertelde aan wie de flat was verhuurd.

"Verdomme", zei Cato Isaksen luid. Alle bellen gingen rinkelen. Dev oetnoten stonden te trappelen.

Het werd stil aan de andere kant van de lijn.

"Wat is er? Het heeft toch niets met de zaak te maken?" Randi Johan-sen klonk gelaten."Overigens", zei ze,"Ivar Hansen is nog steeds op vrije voeten. Hij is vanochtend gezien, vlak bij een benzinestation in Asker. De situatie bevalt me absoluut niet."

Tokkel Bru kwam sneller dan Halvor Skage had durven hopen.

Hij opende de deur op het moment dat er werd aangeklopt. "We zijn zo bezorgd over haar", zei hij, terwijl hij de dokter aankeek. "Ze is de hele tijd zo ongelukkig, en nu kan ze niet meer. Dat is logisch als je bedenkt wat er allemaal is gebeurd. Het is alsof ze een zware last met zich meedraagt", zuchtte hij.

Uit het berghok onder de trap klonk het driftige geblaf van de setter. Alsof hij voor iets wilde waarschuwen."Trekt u zich daar maar niets van aan", zei Halvor Skage, naar de deur van het berghok knikkend.

De dokter probeerde de vader gerust te stellen. "Het kan natuurlijk gewoon een virus zijn", zei hij en bukte zich om zijn overschoenen uit te doen. "Er heerst zoveel in deze tijd van het jaar."

"Nee, nee, houdt u uw schoenen maar aan. Het is hier toch niet schoon", zei Halvor Skage.

Reidun Skage riep vanuit de kamer. "Haast u een beetje, sta daar niet met mijn man te kletsen." Haar donkere stem liep over van irritatie.

Halvor Skage keek de dokter mistroostig aan."Ja, ja", riep hij naar zijn vrouw. "Hij gaat nu naar boven."

Torkei Bru zei dat hij het liefst alleen wilde zijn met zijn patiënt als hij haar onderzocht. "Dat is het beste", zei hij, "voor alle partijen."

Halvor Skage knikte, liep de donkere kamer in en deed de deur zachtjes dicht.

Torkei Bru liep moeizaam de trap op. De treden kraakten onder zijn gewicht. En de hond in het berghok begon opnieuw te blaffen.

Hij liep het kleine gangetje door en legde zijn hand op de deurklink. Hij bleef even staan luisteren, voor hij de klink naar beneden drukte en zachtjes de kamer binnenging.

-Er werd op de deur geklopt. Berit Geber sloop geluidloos de trappen af. Ze draaide zich steeds om en hield het raam in de gaten. Ze liep naar de deur. In het licht van de buitenlamp zag ze door het matglas van de voordeur de contouren van een man. Ze legde haar mond dicht tegen de brievenbus. "Sven?" zei ze zacht.

"Ja", zei hij, "doe open."

Hij glipte snel naar binnen en sloot de deur vlug weer af. "Doe maar rustig aan", zei hij en keek ernstig naar haar. Er lagen een paar natte sneeuwvlokken op zijn haren.

"Er is iemand buiten in de tuin", fluisterde ze gejaagd. "Ik ben er honderd procent zeker van. Eigenlijk begon het met een gevoel... ik..."

"Stil", onderbrak hij haar, terwijl hij zijn wijsvinger waarschuwend over zijn lippen legde. "Ik weet het", zei hij rustig, "ik heb hem gezien."

"Heb je hem gezien?" Berit Geber kromp ineen en keek angstig naar de psychiater.

"Ja", zei hij, "ik zag hem toen ik aan kwam rijden."

"Was hij aan deze kant van het huis?"

Sven Wangberg knikte. "Hij stond aan de deur te luisteren en verdween daarna weer om de hoek."

"O, lieve hemel." Berit Geber kreunde. "Hij denkt waarschijnlijk dat Tanja hier is", mompelde ze.

"Waarschijnlijk", zei Sven Wangberg ernstig.

"Denk je dat hij binnen kan komen?"

Sven Wangberg schudde zijn hoofd. "Dat denk ik niet", zei hij. "En zoals je zelf al zegt, hij zit achter Tanja aan."

Ze liepen langzaam het trapje naar de kamer op. "Ik heb de politie niet gebeld", zei ze. "Dat moeten we nu doen."

"Dat zal ik wel doen", zei de psychiater en hij pakte zijn mobiele telefoon.

Berit Geber haalde diep adem. Dankejewel. Als Tanja maar veilig is. Fluisterde ze in het donker.