***

Therese Geber werd op 28 september begraven. Het was de eer- ste dag van de herfstvakantie. Cato Isaksen had besloten dat hij meteen na de begrafenis op vakantie zou gaan. Bente had de hele week vrij genomen. Zelf ging hij ervan uit dat hij vanwege de Geber-zaak woensdag alweer terug zou komen. Gard weigerde om mee te gaan. Hij beschouwde het als een inbreuk op zijn privé-leven dat ze naar de ouderavond waren gegaan. Hij wilde niet dat ze zich met hem bemoeiden.

De begrafenis werd gehouden in de kapel van Asker, een vierkant stenen gebouw naast de kerk.

Roger Hoibakk en Cato Isaksen namen onopvallend op een van de achterste banken plaats. De kapel was tot de nok toe gevuld met familie, vrienden, buren, schoolkameraden en leraren.

De rechercheurs bekeken de mensen om hen heen. Cato Isaksen rilde. Het was koud. Hij dacht aan wat Tanja Geber hem had verteld, over de telefoontjes. Het heeft vast niets met de zaak te maken, had ze gezegd, maar toch.

Hij boog zich naar Roger Hoibakk toe en vroeg hem dat op te nemen in een van de rapporten. "Als ik terugkom van Norefjell zal ik er aandacht aan besteden", zei hij.

Helemaal links vooraan, aan dezelfde kant als de rechercheurs, zaten Berit en Rolf Geber met hun dochters Tanja en Karen, dicht naast elkaar. Ze waren alle vier in het zwart gekleed. Alle ogen waren op hen gericht en ze leken op een bepaalde manier verheven in hun rouw. Een paar oude mensen en waarschijnlijk een aantal ooms en tantes, zaten naast hen. Een paar zaten er ook aan de andere kant van het middenpad. Op de bank erachter zaten Ida Henriksen, Hanne Marie Skage, Mongo en Marius.

Cato Isaksen schrok plotseling op. Was dat niet Gard, wiens rug hij zag achter Ida Henriksen? Hij droeg dezelfde jas en had dezelfde kleur

haar. Nu draaide hij zich half om. Het was Gard. Hij was samen met een groepje. Cato Isaksen voelde zijn onbehagen groeien. Het gevoel werd sterker en maakte hem bang, hoewel zijn verstand hem zei dat zijn zoon slechts een van de vele vage vrienden was. Ze hadden er tijdens het eten over gesproken. Gard had gezegd dat hij wist wie Therese Geber was, maar dat hij haar niet bijzonder goed kende.

Twee ernstige ouderlingen, een man en een vrouw, deelden de gezangboeken uit. Bij de ingang had iedereen een wit drukwerkje gekregen met de naam en de foto van de overledene. Cato Isaksen keek naar de zwartwitfoto van Therese Geber. Haar blik die op een moment dat ze gelukkig keek aan het papier was vastgehecht. Haar mond verstijfd in een bloeiende lach.

Roger Hoibakk keek recht voor zich uit. Nu draaide hij zich om en knikte even toen Teddy Holm langsliep in zijn grijsblauwe chauffeursuniform.

De dienst begon. De banken waren bijna geheel gevuld. Het was alsof de kapel de adem inhield en in iedere hoek een kleine stilte verborg.

De dominee begon te spreken. Hij stortte een macabere stemming uit over de mensen die zich in de kapel hadden verzameld door te praten over wat er was gebeurd. Zijn woorden werden achtervolgd door kleine, kwellende echo's.

Hij sprak over Jezus. Hem te volgen betekende vreugde, geluk, overtuiging en liefde. "Vandaag telt de overtuiging", zei hij. "Bij dergelijke gebeurtenissen", zei hij, "is het belangrijk om vast te houden aan het geloof, zelfs al lijkt het alsof de duisternis een schaduw werpt over het leven en de toekomst."

De dominee praatte en praatte maar, slechts onderbroken door de gezangen, die op een bepaalde manier de stilte optilden en wegvoerden. De witte en rode bloemen die op de kist lagen, deden denken aan sneeuw en bloed. Bittere snikken doorbraken regelmatig de andere geluiden.

Cato Isaksen en Roger Hoibakk volgden de mensen op de banken met hun ogen. Gebogen hoofden en afhangende schouders. Berit Geber dacht aan de negentien jaren. Ze huilde niet. Ze had twee kalmerende pillen ingenomen voor ze wegging.

Ze dacht aan Thereses kleren. Het was onvoorstelbaar dat ze die nooit meer zou dragen. Een paar van haar kledingstukken hingen nog steeds in de kast. Haar geur hing waarschijnlijk nog in de stof. Ze zou de kleren nooit weg kunnen gooien. Ze dacht aan de nabijheid en de afstand tussen haar dochters. Therese was de meest zelfstandige. Tanja had nooit afstand willen doen van de symbiose met haar zuster.