***

Nu is het afgelopen met het gelummel." cato isaksen smeet de map met rapporten over de moord op Therese Geber voor zich op tafel. Hij was naar de kantine gegaan en had een kop koffie uit de automaat gehaald. Hij keek naar het rechercheteam, dat was uitgegroeid tot achttien personen. "Ik weet dat jullie het allemaal al hebben gehoord, maar ik herhaal het toch nog een keer. Ida Henriksen, de vriendin van Therese Geber, werd vandaag dood gevonden op de bodem van de liftschacht in het flatgebouw waar de drie meisjes een flat deelden."

De rechercheurs gingen onrustig verzitten. De nieuwelingen hadden de papieren gekregen en waren al bezig zich in de zaak in te lezen. Roger Hoibakk was duidelijk uit zijn doen. Hij stond van zijn stoel op en liep de kamer uit om een kop koffie te halen.

Cato Isaksen keek op zijn horloge. "Roep Myklebust nog een keer op, Randi", zei hij. Maar op hetzelfde moment kwam hoofdinspecteur Ingeborg Myklebust de kamer binnen. Ze zag er allesbehalve gelukkig uit. "Nu steek ik een sigaret op", zei ze, "of jullie het goedvinden of niet. Dit is een noodgeval." Ze zocht in haar tas naar een pakje sigaretten en een aansteker.

Cato Isaksen raasde verder. "We hebben drie zaken", zei hij. "Therese Geber, Stine Marlen en Ida Henriksen."

Roger Hoibakk kwam terug en ging weer op zijn plaats zitten.

"We werken nauw samen met Asker en Basrum", vervolgde Cato Isaksen. "Vidar Edland wil zelf actief aan het verdere onderzoek deelnemen. Hij is onderweg. Hij kan ieder moment hier zijn."

"Het ergste is", zei Randi Johansen, "dat Tanja Geber in groot gevaar is. Daar moeten we serieus rekening mee houden." Ze keek naar Asle Tengs, die langzaam knikte terwijl hij in zijn papieren bladerde. "We moeten een veilige plaats voor haar vinden", zei hij.

"Ook voor Hanne Marie Skage", voegde Preben Ulriksen eraan toe.

Ingeborg Myklebust drukte haar sigaret uit in een kartonnen bekertje. Roger Hoibakk stond demonstratief op om het raam open te zetten. "Nog even en ik geef je aan bij de politie", zei hij.

"Tanja en Hanne Marie moeten in bescherming worden genomen." Cato Isaksen was ernstig. "We hebben geen idee welk patroon deze gek volgt. Die eerste avond waren ze met zijn vieren in Arcimboldo. Hanne Marie Skages moeder heeft zojuist gebeld. Die mensen zijn in paniek geraakt. Dat moeten we de kop indrukken, maar we kunnen geen enkel risico nemen. Wat stellen jullie voor?"

Hij keek zijn ernstige toehoorders aan. "Kom op", zei hij geïrriteerd, "hoest eens iets op."

Buiten was het gaan regenen. De kamer kreeg daardoor een duistere en sombere uitstraling, hoewel alle lampen aan waren.

"Wat hebben we?" begon Cato Isaksen.

"Niets", zei Roger Heibakk losjes, "helemaal niets."

"We hebben de vingerafdrukken uit de auto van Therese", zei Preben Ulriksen. "We hebben een paar haren en een knettergekke minnaar die ons tot waanzin drijft." Hij dacht aan Teddy Holm, die helemaal was doorgedraaid. Hij was hen allemaal aangevlogen, stuk voor stuk, en hij had gedreigd zich te verhangen als ze de moordenaar niet snel vonden."

"Ik weet niet of hij toneelspeelt", zei Asle Tengs.

"De vingerafdrukken in de auto zijn geïdentificeerd. Ze zijn allemaal van haar vrienden. Rudolph Vogel alias Mongo, Teddy Holm, Hanne Marie Skage, Marius Berner, de hele club."

"Twee andere vondsten zijn ondertussen nog niet geïdentificeerd. Een haar en vezels van een kledingstuk. Maar die kunnen van iedereen afkomstig zijn." Cato Isaksen keek ernstig de kring rond.

Stein Billington nam het over. "Wat de voetafdrukken in het Slottspark betreft", begon hij,"sluiten we geen van deze vrienden uit. De maat is min of meer op iedereen van toepassing. Maar de schoenen hebben we nog niet kunnen opsporen. Er is nog geen juridische grondslag voor huiszoeking bij familie of vrienden", zei hij. "Want we hebben geen concrete verdachte. We kunnen niemand voordragen voor een arrestatie."

"Er is iets met de familie- of vriendenkring van de meisjes", zei Cato Isaksen. "Maar ik weet niet precies wat." Hij schudde zijn hoofd. "Er is iets wat we over het hoofd hebben gezien."

"De moeder is nogal typisch", zei Randi Johansen.

"De vader ook", zei Roger Heibakk.

"En de vrienden ..." ging Cato Isaksen verder. "Ik wil dat ze allemaal nog eens grondig worden nagegaan. De vrienden en met name de broer van Ida Henriksen." Hij bladerde koortsachtig door zijn papieren. "Carlos nog iets. Hij is al een keer verhoord, maar we moeten nog grondiger te werk gaan."

"Denk je aan iets specifieks?" vroeg Randi nieuwsgierig.

"Nee, eigenlijk niet", zei Cato Isaksen.

"Alle bewoners van het flatgebouw en het flatgebouw ernaast worden verhoord. Dat is een waanzinnig karwei. Er zijn negen verdiepingen bij elk trappenhuis", zei Roger Hoibakk.

"En de tips moeten worden gesorteerd."

"De kerstvakantie begint zo", zei Ingeborg Myklebust en keek hen allemaal aan.

Het schoot Cato Isaksen te binnen dat hij Bente had beloofd een disc- man voor Gard te kopen. Ze wilde de kerstcadeautjes graag op tijd in huis hebben. Hij had het vergeten. Hij moest het vandaag op weg naar huis doen.

"Maar wat zijn de verdere plannen?" Ingeborg Myklebust keek van de een naar de ander. "Hebben jullie meer mensen nodig?" vroeg ze.

"In het licht van de huidige ontwikkelingen zou ik een aantal extra mensen een goede zaak vinden", zei Cato Isaksen dankbaar. "We hebben al zes mensen op de Stine Marlen-zaak. Alles moet nu stevig worden opgevoerd."

"Ja, ik ben het met je eens", zei Ingeborg Myklebust ernstig. "Ik zal uitzoeken wie en hoeveel", zei ze terwijl ze opstond en de kamer uit liep.

Tanja Geber zat samen met Randi Johansen op de achterbank. Ze leunde met haar hoofd tegen de hoofdsteun en voelde zich lamgeslagen. Cato Isaksen reed, terwijl Asle Tengs naast hem zat en de weg wees. November was december geworden.

Ze hadden besloten dat Tanja voorlopig moest onderduiken. Asle Tengs had voorgesteld dat ze de flat van zijn zoon in Odden, bij Slem- mestad, zouden gebruiken. Zijn zoon werkte aan een opdracht voor het bedrijf waar hij was aangesteld. Hij verbleef op het moment in de Verenigde Staten en wist niet wanneer de opdracht was afgerond.

Tanja was bang. Het suisde in haar hoofd. Ze begreep het niet. Ze had een koffer met kleding en toiletspullen gepakt. Randi Johansen glimlachte tegen haar. Ze probeerde terug te lachen. Randi had haar een geheim toevertrouwd. Ze had gezegd dat niemand anders het wist, alleen Cato Isaksen en haar man. Ze was zwanger, drie maanden al. Daarom voelde ze zich soms niet zo lekker.

Tanja mocht haar. Ze dacht aan het kind dat in Randis buik groeide.

Randi zou samen met haar in de flat in Slemmestad gaan wonen. Af en toe zou ze worden afgelost door een andere politievrouw. Maar dat vond Tanja niet erg. Het ergste was dat ze niemand mocht vertellen waar ze heen zou gaan. Niemand mocht weten waar ze was. Zelfs Marius niet. Haar ouders, haar zus en Hanne Marie ook niet. Het was allemaal vreselijk onwerkelijk en beangstigend. Maar ze hadden het verschillende keren herhaald, dat niemand, absoluut niemand, mocht weten waar ze was.

De politie zou haar iedere morgen naar school brengen en haar s middags weer ophalen. En ze mocht geen moment alleen zijn.

Het oude centrum van Slemmestad bestond uit kleine, gele arbeidershuisjes van pleisterwerk en eternietplaten. Het plein tussen de huisjes,

die waren verbouwd tot kleine winkeltjes en een zonnestudio, was oud en zat vol kuilen. Op de achtergrond was de grote, leegstaande cementfabriek zichtbaar. Het was een deprimerende en trieste plek. De flat waar Tanja zou wonen lag echter in een mooi gelegen nieuwbouwwijk, vlak bij de fjord.

erit Geber was woedend en hysterisch omdat ze niet mocht

weten waar haar dochter verbleef. Tanja Geber woonde inmiddels driedagen in Slemmestad. Het werd haar moeder allemaal te veel. Ze dacht dat ze het binnenkort niet meer kon verdragen.

Cato Isaksen verklaarde, zo rustig als hij kon, dat het van korte duur zou zijn, en dat dit voor iedereen het beste was.

"Maar ik wil weten wat er gebeurt." Berit Geber zat met haar hoofd in haar handen te huilen.

Haar man probeerde haar te troosten, terwijl Karen er wanhopig bijzat te kijken.

Roger Hoibakk liep op en neer. Hij was duidelijk geïrriteerd. "Het is voor haar eigen veiligheid", zei hij."U wilt toch dat ze in veiligheid is?'

"Veilig voor wat dan?" riep Berit Geber.

Rolf Geber stond op. "Ik ga denk ik Torkei Bru even bellen", zei hij. Berit Geber protesteerde niet.

"Prima", zei Cato Isaksen. "Is hij een vriend van u?"

Rolf Geber schudde het hoofd. "Hij is onze huisarts. Hij heeft ons geholpen, hij heeft Tanja geholpen toen ze ziek werd. We zijn allebei lid van de Lions Club", zei Rolf Geber.

Cato Isaksen knikte.

"Maar ik wil toch alleen maar weten waar ze is", ging Berit Geber verder. "Ik wil weten of het goed met haar gaat. Ik denk dat er iets is gebeurd wat u voor mij verborgen wilt houden." Ze kwam half overeind en staarde met angstige ogen naar de rechercheur.

Cato Isaksen besloot te zeggen waar het op stond. "Het gaat goed met Tanja", zei hij. "Ik geloof eigenlijk dat ze het wel fijn vindt om met rust te worden gelaten."

Karen liep naar haar moeder toe en ging naast haar op de bank zitten. "Alles komt goed, mama", zei ze.

Cato Isaksen keek haar aan. Hij besloot dat ook Karen voor een officieel verhoor naar het bureau moest komen.

De mobiele telefoon ging over. Hij lag op de tafel voor hem. Cato Isaksen pakte hem en stond op. Het was Bente die hem eraan herinnerde dat hij op weg naar huis ribstuk zou kopen."Pas alsjeblieft op dat er niet te veel vet aan zit", zei ze. "En koop vier pakken rode kool. En die auto met afstandsbediening voor Georg. Ik word zenuwachtig als we niet alles op tijd in huis hebben", zei ze. "Over twee weken is het al kerst." "Komt in orde", zei hij geïrriteerd.

"Het winkelcentrum Trekanten is tot tien uur open", sloot ze het gesprek af.

Berit Geber keek hem hatelijk aan. "Jullie vieren kerst", zei ze. "Wat voor kerst hebben wij dit jaar?"

Roger Hoibakk ging op het uiterste puntje van zijn stoel zitten. Rolf Geber sprak zachtjes met Torkei Bru aan de telefoon. "Het wordt kerst, mama", zei Karen rustig.

"Tanja komt natuurlijk thuis met kerst. Daar zorgen we voor", zei Cato Isaksen geruststellend. Maar hij begreep wat ze bedoelde.

TCerstmuziek schalde uit de luidsprekers in het winkelcen trum. Het was er stampvol met mensen. Cato Isaksen bedacht dat hij hier helemaal niet op zat te wachten en hij baande zich met zijn winkelwagentje een weg. Overal reed hij tegen mensen aan. Uiteindelijk kwam hij bij de vleesafdeling en vond ribstuk. Hij kocht rode kool, de verplichte pot cranberry's, zure haring, kattenvoer, melk, sinaasappelsap en vier broden. Bente werd hysterisch als ze het eten voor kerst niet op tijd in huis had. Het ribstuk ging in de vriezer en de rest in de kelder. Het leek alsof er meer waren die zo dachten als zij.

De kerstman liep in het rond en sloeg met een grote stok op de vloer.

Bij de kassa moest hij twintig minuten in de rij staan. Toen hij eindelijk zijn boodschappen in de plastic draagtassen had gepakt, stond het zweet op zijn rug. Hij haatte boodschappen doen. Een kind in een kinderwagen huilde hartverscheurend. Toen hij met de draagtassen in zijn handen op de roltrap stond, kreeg hij in de mensenmassa op de kelderverdieping opeens Teddy Holm en Mongo in het oog. Ze slenterden rond, schijnbaar zonder een speciaal doel voor ogen. Hij vond het vreemd hen daar te zien. Het klopte niet. Teddy Holm, die een paar dagen geleden nog helemaal hysterisch was geweest en van 's morgens vroeg tot 's avonds laat de rechercheurs had gebeld, slenterde nu rond met zijn handen in zijn zakken, alsof er niets was gebeurd.

C ato Isaksen was op weg naar het politiebureau toen hij zich bedacht en op de rotonde rechtdoor reed in plaats van linksaf de Drammensvei in te slaan. Hij reed voorbij de Askerhal, in de richting van Vettre. Bij het Fina-station sloeg hij rechts af en reed verder over de Slemmestadvei. Hij ging naar het Blakstad-ziekenhuis. Hij wilde een kijkje nemen bij Ivar Hansen, de halfbroer van Ida Henriksen en Carlos De Silva.

Hij belde Randi Johansen, zei dat hij iets later zou komen en vertelde haar waar hij naartoe zou gaan.

"Oké", zei Randi, "maar Myklebust heeft Tonnesen gevraagd om later vandaag hiernaartoe te komen, ik geloof om een uur of twee, dus zorg dat je dan hier bent. Ik kan er helaas niet bij zijn. Rond die tijd moet ik Tanja ophalen."

"Wel allemachtig", zei Cato Isaksen geïrriteerd. "Ik dacht dat ik de voortgang van het onderzoek bepaalde, niet Myklebust."

"Ja", zei Randi zuchtend, "dat dachten wij ook."

Karsten Tonnesen was psychiater en werd bij moeilijke zaken opgeroepen om in te gaan op de psychologische aspecten. Hij was al vaker te hulp geroepen. En ook al leidde zijn bijdrage niet direct tot concrete resultaten, hij had in elk geval methodes die de rechercheurs soms aanzetten tot een andere manier van denken. Nu was er voorlopig niets concreets voorhanden. Dus wat moest hij dan verdorie analyseren? Cato Isaksen schudde geïrriteerd zijn hoofd.

"Overigens", zei Randi Johansen, "Roger en ik waren bij Torkei Bru, de dokter, weet je, vanmorgen vroeg."

"Ja?"

"Je zult er wel meer over horen, maar hij was een beetje... m erkwaar dig."

"Merkwaardig?"

"Het irriteerde hem dat wij kwamen, en niet jij, als leider van het onderzoek. Hij wist dat je bij Wangberg was geweest. Hij vroeg zich af of hij minder belangrijk was."

Cato Isaksen zuchtte moedeloos. Hij reed langs de boerderij Aaby, waar Bente in de zomer altijd aardbeien plukte. Het was een mooi landschap. Grote velden tot aan de fjord en het psychiatrisch ziekenhuis Blakstad met al zijn kleine en grote gebouwen van steen en hout, rommelig en ogenschijnlijk willekeurig geplaatst.

"Ik ben er, Randi", zei hij. "We spreken elkaar later."

Hij reed de oprijlaan met de zwarte, bladloze bomen op en parkeerde op de parkeerplaats voor het hoofdgebouw. Hij stapte uit de auto. Er stond een gure wind.

Er was niemand bij de receptie. Hij keek om zich heen. Het gebouw droeg het stempel van verval. De gordijnen voor de ramen waren heel, maar verschoten. De wanden waren lichtgroen. Er hingen twee aquarellen in glimmende lijsten aan een van de muren. Rechts van de ingang stonden een bank en een tafel. Een halfverwelkte kerstster troonde in een goudkleurige pot op de tafel.

Een glazen deur leidde naar een van de afdelingen. Een andere naar de administratie. Hij drukte op de bel en bleef staan wachten.

Een vrouw van een jaar of vijftig kwam door de deur van de administratie naar buiten. Haar witte trui had een warrig, lila patroon. "Goedemorgen", zei ze en ze vroeg of ze hem ergens mee kon helpen.

Cato Isaksen vertelde kort waarvoor hij was gekomen.

"Dus u hebt geen afspraak?" vroeg de vrouw.

Hij schudde resoluut zijn hoofd.

De vrouw zocht tot zij de naam in de computer vond. "Het probleem is dat er zo weinig mensen dienst hebben en dat ik niet precies weet waar hij is", zei ze verontschuldigend.

"Is hij langdurig opgenomen?" vroeg Cato Isaksen terwijl hij zijn legitimatiebewijs pakte.

"Ja", zei de vrouw en keek even naar de kaart die hij voor haar ophield.

"Ik ga even bellen", zei ze.

De rechercheur liep naar de zithoek en ging zitten. Er hing altijd een weemoedige sfeer op dergelijke plaatsen. Zelfs de lucht was anders, op een bepaalde manier zwaarder, grijzer. Van de glimmend geboende linoleum vloer steeg een misselijkmakende geur op.

De vrouw kwam naar hem toe met een briefje in haar hand. "Hij is in de handenarbeidruimte", zei ze. "Als u hier het plein over loopt in de richting van de fjord, dan krijgt u aan uw rechterhand een groot stenen gebouw. Het is in de kelder", zei ze. "Vraag maar naar Tove Karlsen."

Cato Isaksen bedankte haar en liep de kou weer in.

Hij vond het gebouw en liep de kleine kelderruimte binnen. De deur stond open. Er zaten vier mannen en een vrouw rond een tafel. De patiënten schilderden met waterverf op dikke kartonnen platen en lijmden er ten slotte stenen en schelpen op. Ze spraken niet met elkaar. Een lange, blonde vrouw hielp de vrouwelijke patiënt.

Het verbaasde Cato Isaksen altijd hoe psychisch lijden een mens kon tekenen. Je denkt dat de ziekte in het hoofd en in gevoelens zit, dat het fysieke lichaam helemaal normaal is. Maar aan deze langdurig opgenomen patiënten was de ziekte duidelijk af te zien. Vier zagen er werkelijk anders uit. De manier waarop ze zaten, de leegte in hun blik, de onbeholpen handen. Hun hele verschijning. De vijfde daarentegen, een lange, krachtige man, had een heel andere uitstraling. Zijn blik trof die van de rechercheur. Cato Isaksen wist intuïtief dat dat Ivar Hansen was.

De blonde vrouw van in de veertig draaide zich verrast naar hem om. Ze kwam naar hem toe en vroeg of ze hem ergens mee kon helpen. Hij vertelde zachtjes waarom hij was gekomen.

De vrouw knikte en draaide zich weer naar haar patiënten toe."Het kan wel", zei ze zacht. "Maar u moet goed op hem passen." Ze glimlachte even terwijl ze met de alarmknop die ze om haar hals droeg speelde. "U bent politieman, dus u bent wel wat gewend, maar hij is erg... ondernemend. Hij is er al een paar keer vandoor gegaan. Ik vraag me af of u hem niet beter mee kunt nemen naar de kantine op de eerste verdieping", zei ze.

"Hoe heeft hij dat gepresteerd?" vroeg Cato Isaksen nieuwsgierig.

"Hij vraagt of hij een wandeling mag maken", zei de vrouw kalm. "Hij krijgt natuurlijk een begeleider mee, maar die heeft hij ... al een paar keer neergeslagen."

Cato Isaksen knikte kort naar hem en Ivar Hansen stond meteen op en zei netjes goedendag. Hij had een bijzonder heldere blik in zijn ogen en was bijna net zo lang als zijn halfbroer Carlos, maar blonder en meer gebogen in zijn schouders. Hij had borstelige wenkbrauwen die boven zijn neusbrug bijna in elkaar waren gegroeid.

De kantine was bijna leeg. Alleen een in zichzelf gekeerde vrouw in een oosterse tuniek zat een luxebroodje te eten. Cato Isaksen kocht voor

hen allebei een kop koffie en liep naar een tafeltje bij het raam. Aan het eind van de zaal was een groot, leeg toneel. Ivar Hansen zweeg nog steeds.

Cato Isaksen ging tegenover hem aan tafel zitten. "Waarom ben je hier?" vroeg hij zonder omwegen, terwijl hij het kopje voor hem neerzette.

Ivar Hansen nam een slok van de warme koffie en leunde achterover tegen de harde stoel met spijlen. "Wilt u dat ik iets speciaals zeg?" vroeg hij.

Cato Isaksen keek hem aan. "Nee", zei hij, "ik zou niet weten wat."

Ivar Hansen speelde met het oortje van het kopje. "Ach ... ze zeggen dat ik af en toe over de grens ga, dat ik overdrijf."

"Hoe overdrijf je?"

"Tja, ik heb een paar keer de minister-president gebeld, en de koning", voegde hij eraan toe. Hij glimlachte even. "Maar ik kreeg ze niet te spreken."

Cato Isaksen knikte. Hij staarde de man aan de andere kant van de tafel indringend aan. Hij probeerde te verzinnen wat er met hem was. Hij bestudeerde zijn trekken. Was dit een man die tot moorden in staat was?

"Als je ervandoor gaat", vroeg hij, "waar ga je dan naartoe?"

"Verschillende plaatsen", mompelde hij ongeïnteresseerd. "Naar huis, naar mijn moeder, de Roykenvei 179. Of naar de stad, of... soms naar Ida. Zij wordt er gek van", zei hij. "Maar ik vind het daar leuk." "Ben je in de flat van de drie meisjes geweest?"

"Ja, vaak genoeg", zei hij.

"Is het lang geleden dat je daar bent geweest?"

"Nee, een paar weken misschien."

"Maar je weet dat ze dood is, dat Ida dood is." Cato Isaksen keek de man geïnteresseerd aan.

"Ja ... of nee." Ivar Hansen glimlachte even en wreef over zijn twee dagen oude stoppelbaard. "Carlos was hier, maar hij zegt zo veel onzin, dus ik weet het niet goed. Misschien is het wel waar."

"Het is waar", zei Cato Isaksen.

"Ik krijg medicijnen", zei Ivar Hansen onaangedaan. "Om rustig te blijven. Ze onderdrukken ook de angst. Van de zomer heb ik bloemen gegeten", ging hij provocerend verder. "Daarvoor nam ik melkpakken meenaarbed.Ik verstopte ze. Ze waren van mij. Maar nu doe ik dat niet meer. Iemand anders hier vernielt een paar keer per week zijn nachtkastje, maar ik doe zoiets niet meer."

Er zat een verontrustende ondertoon in de manier waarop hij sprak, alsof hij dingen achterhield. Alsof hij zich dommer voordeed dan hij was.

"Wat doe je dan wel?"

"Tja ..." hij aarzelde, "je kunt wel zeggen dat ik dingen onderzoek. Mijn situatie bijvoorbeeld. Ik lees wat, probeer mijn situatie te analyseren, kun je wel zeggen. Met mijn intelligentie is niets mis, weet u. De koppelingen gaan af en toe fout. Hoe hoog is uw IQ?"

Cato Isaksen keek hem verrast aan. "Dat weet ik niet."

Ivar Hansen knikte. "Ik word getest", zei hij. "Ik heb met een van de psychiaters hier gesproken. Hij vindt dat ik gewoon veel te slim ben." Een raar lachje gleed over zijn lippen.

"Weet je dat Therese Geber dood is?" Cato Isaksen keek hem met een harde blik in zijn ogen aan.

"Ja", zei hij kortaf. "Maar Tanja niet", zei hij, terwijl hij zijn zakdoek pakte en zijn mond afveegde. "Tanja leeft."

"Vind je Tanja aardig?" Hij haalde even zijn schouders op, keerde zich om en staarde door het raam naar buiten.

"Ik heb gehoord dat je slaat, dat je gewelddadig bent", zei Cato Isaksen.

"Ja", zei Ivar Hansen,"soms. Maar ik krijg medicijnen. Ik ben niet van plan om de rest van mijn leven hier te blijven, samen met al die gekken." Hij lachte een kinderlijk lachje en veegde nog een keer met zijn zakdoek zijn mond af.

Cato Isaksen ging daarna nog langs de receptie en liet een boodschap achter voor de geneesheer-directeur, of hij zo vriendelijk wilde zijn om hem te bellen. Hij moest het alibi van Ivar Hansen controleren. Iets aan hem was verontrustend. Hij was naïef en kinderlijk, en scherp en onaangenaam tegelijk. Maar zo zouden ze wel zijn, mensen die hier waren opgenomen. Hij wist het niet, hij had gelukkig niet zoveel ervaring met psychiatrische patiënten. Hij moest Ivar Hansen met betrekking tot de moordzaak kunnen uitsluiten.

Hij reed weer terug, over de oprijlaan met de zwarte bomen. Net voordat hij bij de kruising kwam om rechtsaf de Slemmestadvei op te gaan, draaide een grote, donkere auto het terrein van het ziekenhuis op. Op het moment dat de auto's elkaar passeerden, zag Cato Isaksen dat psychiater Sven Wangberg achter het stuur zat.